Zeeland bewester Schelde
Toneelspel
Jacob Dekker
Toneelspel
Jacob Dekker
Zeeland bewester Schelde
07-08-2020 – 03-09-2020
Graaf Gwijde van Vlaanderen belegert Middelburg, maar rekent buiten graaf Floris V, ons allen welbekend. Floris is sterk, maar wil liever onderhandelen. Dan wordt hij in gijzeling genomen te Biervliet, en de zaak loopt gierend uit de hand. Historiespel naar Melis Stoke.
Zeeland bewester Schelde
toneelspel
Jacob Dekker
personen:
Floris V, graaf van Holland
Gwijde van Dampierre, graaf van Vlaanderen
Jan I , hertog van Brabant
Jan van Renesse
Wolfert van Borsele
Beatrijs, dochter van Vlaanderen, vrouw van Holland
Raas, raadsman van Floris V
scène 1
Floris, Raas
Floris Hij belegert zijn eigen dochter, en zijn kleinzoon, mijn enig overgebleven kind!
Raas Vlaanderen deinst nergens voor terug.
Floris Ze zei het nog, mijn goede vrouw: ik ga liever niet, zei ze, ik ken mijn vader.
Raas Ik had ook niet gedacht dat de Zeeuwse edelen u zouden verraden.
Floris Och, de steden houden aan mij, en die brengen het geld op waarvan de edelen vechten.
Raas Ja, maar om Zeeland, wat is nou Zeeland?
Floris Nu is het Zeeland, straks Hoek van Holland, daarna Dordrecht.
Raas Uw leenheer laat u in de steek.
Floris Geen kwaad woord over de keizer Rudolf.
Raas Hij is slechts Roomskoning.
Floris Maar hij is leenheer over Zeeland, en niet de koning van Frankrijk; het zal keizer Rudolf plezier doen als ik voor zijn eer en zijn recht opkom.
Raas Middelburg zal vallen voor wij ter plaatse zijn.
Floris Wat schrijft Beatrijs?
Raas 'Mijn edele heer en gebieder, met Gods hulp zijn uw edele zoon en ik, uw dienstmaagd, onder de muur van Middelburg aangekomen, waarop we in een grote, wilgentenen mand de stad zijn in gehesen. Het was nog even spannend toen de mand enige tijd halverwege bleef steken. De toestand in de stad tart elke beschrijving. De arme burgerij hongert, het koorn is zo goed als verteerd, het water is vuil, kinderen sterven, de verdedigers zijn afgemat. Op uw volks gebed komt geen verlossing, ook al hebben de Flamingants last van het slechte weer. Ik vertoon mij dagelijks op de muren en paradeer er met uw standaard boven mijn hoofd op en neer. Ik spreek heimelijk met de Flamingants, want ik ben immers hun dochter, maar en kan ze niet vermurwen. Kom, och kom mijn edele heer, en verlos ons allen, Zeeuwen en Flamingants beide, want mijn hart gaat naar beide uit en het wordt in dit onzalige beleg verscheurd. God zij met u, mijn edele heer, amen.'
Floris Mijn nobele vrouwe, wat heb ik gedaan?
Raas We moeten nu opbreken, heer, het is meer dan tijd.
Floris Iedere Flamingant die we doden kost mijn nobele vrouwe en pint van haar rode bloed.
Raas Zoals iedere Zeeuw die valt haar een vat vol tranen kost, zout als de Schelde zelf.
Floris Ik zal het Gwijde van Dampierre te drinken geven. Hijs de zeilen, Raas, we varen uit! En laat iedereen de trompetten en de trommelen horen opdat de mare ons vooruit snelt.
Scène 2
Gwijde, Jan I, Renesse, Borsele
Renesse De Hollandse vloot heeft het anker gelicht en zeilt voor wind naar Middelburg!
Borsele Ze hebben de stenen uit de straten gebroken voor het geschut!
Gwijde Dan bestormen we vandaag nog de stad en leggen haar in de as.
Renesse Het zal ons een menigte volks kosten.
Borsele En als de aanslag faalt?
Renesse We zijn hoe dan ook verzwakt als Floris ons met zijn verse troepen in de rug valt.
Borsele Het is slechts een kwestie van uren eer we zijn zeilen zullen zien opdoemen.
Gwijde Zal de rijke buit ons dan ontgaan? Zijn er dan een paar honderd Flamingants voor niets gevallen? En dat voor Zeeland, wat is nou Zeeland? Een handjevol zandbanken vol zout water waar de mensen uit hun ondergoed waaien en alleen de kerktorens nog uitsteken boven zee als het land weer eens verzinkt!
Renesse Uw eer, heer, dwingt u.
Borsele De leeneed van graaf Floris aan de Roomskoning is een smaad die u dient uit te wissen.
Gwijde Floris mag Zeeland hebben, en jullie erbij, dat jullie hem maar zo slecht dienen als jullie mij dienen.
Renesse Het is uw dochter, heer, die u zelf aan Floris hebt uitgehuwelijkt.
Borsele Zij paradeert op de muren onder de leeuw van Holland en ze spreekt Vlaams met de uwen en Hollands met de haren.
Gwijde Mijn eigen lieve kind, ach, wat ben ik trots op haar. Je kunt toch wel zien dat het er een van mij is. Zo trots, zo doortastend, zo moedig in tegenslag, zo mild in de zege.
Jan I Welke tegenslag, meneer, en welke zege?
Gwijde Meneer, u brengt ongeluk in mijn kamp met uw twijfel aan alles en iedereen.
Jan I Ik meng mij niet in een hachelijk avontuur, om de eer een paar zeesponsen met een stelletje achterlijke boertjes uw leen te mogen noemen, dat doen andere, zich edelen noemende speelgoedsoldaten.
Renesse Wacht u, heer, als mijn speelgoed zwaardje eenmaal uit de schede geraakt, dan keert het er pas in als het van bloed heeft geproefd.
Borsele U vist in troebel water, meneer van Brabant, u bent van plan de partijen tegen elkaar uit te spelen en tenslotte Zeeland bewester Schelde aan uw kroon te hechten.
Jan I Ik zal niet beweren dat het mij slecht uit zou komen mij van de Zeeuwse edelen te ontdoen als de steden aan mij hielden.
Gwijde Zo worden de wateren rondom Zeeland troebel, heren, en terwijl wij staan te bekvechten nadert Floris met zijn vloot.
Renesse Wat te doen? Nog even en we zitten tussen de stad en de vloot in.
Borsele Ik zeg: stormen! De mannen dorsten naar het bloed van de stedelingen, laat Floris op zijn beurt ons maar belegeren.
Borsele Dat houdt hij geen week vol.
Renesse Geen dag, zeg ik.
Jan I Net zo min als wij. Ik zeg: onderhandelen.
Gwijde Ha, daar verschijnt mijn lieve dochter reeds op de toren boven de poort.
Renesse Spreek niet met haar, om Gods wil.
Borsele Zij zal op uw gevoel werken.
Gwijde Dat heb ik tenminste, opzij, heren, en laat mij haar roepen.
Scène 3
Gwijde, Beatrijs
Beatrijs Heer vader, pappa, bent u het, in dat weerbarstige staal gekleed dat uw edele delen zo drukkend verhult, klopt er nog een hart voor uw dienstmaagd onder het wapen van Vlaanderen dat uw borst siert?
Gwijde Edele, moedige, en milde en daardoor edel en moedig, mijn lieve dochter, wat doe je toch te verkeren onder die lage vissertjes wier adem naar haring met uien stinkt, kom toch bij mij, open de poort, dat ik mijn mildheid en genade kan botvieren en mijn roem vergroten.
Beatrijs De kamers van mijn hart, edele vader, pappa, zijn tegen elkaar verdeeld, want u, mijn vader, leeft in de ene, en die mij met heel uw hart gaf aan mijn heer de graaf van Holland, die thans leeft in de andere kamer van datzelfde hart, och, vergeef mij, dat mijn boezem het kind dat onder het hart is gegroeid mij de keuze voor mijn heer en gebieder de graaf van Holland ingeeft, wiens erfgenaam hij is, zoals het recht en God het mij gebieden.
Gwijde Wat ben je slim, wat kies je je woorden goed, dochter van Vlaanderen; het was me nogal wat dat ik je afstond aan die man, die vent, dat individu, over wie je thans spreekt alsof hij een ik weet niet wat voor edel persoon is.
Beatrijs Dat heeft hij mij geleerd, want dat vindt hij zelf.
Gwijde Hij is een Hollander, dat soort vindt zichzelf sowieso geweldig.
Beatrijs Hij is altijd bij mij geweest, toen ik het ene kind na het andere verloor, mijn dochtertjes, mijn zoontjes, uw kleinkinderen, die het Gode behaagde van ons weg te nemen en ik heb hem lief gekregen, want hij is edel en groot, al was het slechts omdat hij het wilde zijn.
Gwijde Bij God is de goede wil genoeg.
Beatrijs Lieve vader, toon de uwe, en hef dit nodeloze beleg op, sloop de schansen en ontsla de knechten van hun eed.
Gwijde Beatrijs, maak het me toch niet zo moeilijk. Er zijn edelen die van ons verwachten dat ik doorzet, er zijn honderden knechten gevallen, is dat dan voor niets?
Beatrijs Beding voorwaarden, het zal niet de eerste keer zijn dat de soldaten sneuvelen en de hoge heren een deal sluiten bovenop hun vers gedolven graf.
Gwijde Jij moet de politiek in.
Beatrijs Ik zit er al middenin.
Gwijde Wat was dat sluw van Floris, om jou hierheen te sturen.
Scène 4
Renesse, Borsele, Jan I
Renesse Dit is een stad belegeren?
Borsele Hij praat deze muur niet omver.
Jan I Ik zal bemiddelen, uit naam van de Roomskoning die nu even niet hier kan zijn.
Renesse Ik zal nooit toestaan dat u in Zeeland een vinger in de pap krijgt.
Beatrijs U vist in troebel water, meneer.
Jan I En wie heeft het water troebel gemaakt, mijne heren, u, die zich tegen uw landsheer hebt gekeerd en een vreemde heer dient.
Renesse Wij willen dat Zeeland een leen is van de Roomskoning, en geen onderdeel van het graafschap Holland.
Jan I Daarom keert u zich tot de graaf van Vlaanderen die leenroerig is aan de koning van Frankrijk, die lepe hond in Parijs?
Borsele Dat probleem lossen we later wel op.
Renesse De koning van Frankrijk is ver weg, en hij heeft bovendien ruzie met de graaf van Vlaanderen.
Borsele Zoals iedereen met iedereen ruzie heeft als het land niet vrij is van al die leenhulde.
Jan I Zeeland is niet vrij van ruzie van iedereen met iedereen, want jullie, die heulen met Vlaanderen, krijgen geen poot aan de grond in de steden, die de graaf van Holland hou en trouw zijn.
Renesse Wij, edel geborenen, moeten samenwerken met de Zeeuwse steden?
Jan I Zoals de graaf van Holland met de Hollandse steden.
Borsele Dat doet hij, inderdaad, en daardoor kan hij zo een machtige vloot ter zee brengen.
Jan I En zijn jullie afhankelijk van Vlaamse ponden.
Renesse Die slechts mondjesmaat worden uitbetaald.
Borsele De knechten snakken naar hun soldij.
Jan I Mocht het tot een overeenkomst komen dan stel ik mij garant voor de uitbetaling.
Renesse Meneer van Brabant, weet u wel waar u aan begint?
Scène 5
Gwijde, Jan I, Renesse, Borsele
Gwijde Meneer van Brabant, heel de macht van Holland is uitgevaren; Middelburg houdt stand. Wij moeten ons beraden en wel terstond.
Jan I Geef mij volmacht om met Floris te onderhandelen over een wapenstilstand, daarna kunt u zich met hem persoonlijk beraden over een verdrag.
Gwijde Ik zie een verdrag niet voor me.
Jan I Komt tijd komt raad.
Gwijde Zeeland verdelen tussen de steden en de edelen?
Renesse Zeeland is geheel en ondeelbaar.
Gwijde Dan zult u zich moeten verzoenen met de steden.
Borsele En als wij dat doen?
Gwijde Dan vergooit u zich aan de graaf van Holland.
Renesse Wij zullen buiten ieder verdrag blijven.
Jan I Ik eis blanco volmacht.
Gwijde U hebt het, goede hertog, schande dat u erom moet vragen, elke voorwaarde, al was het de kleinste zou voor u een affront zijn, u, die ik ken als de edelste en trouwste aan uw woord, u zult ook de ander steeds aan
zijn woord houden. Ga met God.
Scène 6
Jan van Brabant, Floris v
Floris Meneer van Brabant, hoewel ik in grote haast ben, ontvang ik u van harte, want mijn hart geeft mij in dat u met goed nieuws komt, juist nu het zwaard reeds uit de schede is getrokken en wij tot storremen gereed staan.
Jan I Ik heb blanco volmacht van uw vijanden om met u te onderhandelen over een wapenstilstand.
Floris U denkt dat een wapenstilstand mij welkom is nu ik mijn vijanden in de tang heb?
Jan I Uw tactische en strategische overmacht is afdoende gebleken; de graaf van Vlaanderen en zijn getrouwen vragen om een wapenstilstand.
Floris Wat denkt u dat het kost als ik de strijd ook maar met een dag uitstel?
Jan I Hoeveel mensenlevens kost het als u de strijd hier en nu aanbindt? Hoe zeker is de overwinning?
Floris U zegt het, meneer van Brabant; iedere Hollander aan boord van mijn schepen is mij even dierbaar, en, inderdaad, op het slagveld kan er van alles misgaan.
Jan I De Flamingantse knechten zijn de broeders van uw eigen vrouw, en zodoende de neven van uw lieve zoon.
Floris Hoe maken zij het?
Jan I Uw edele vrouwe heeft zich de leeuw van Vlaanderen waardig getoond, meneer van Holland, zij heeft haar volk voorgestaan in de strijd en de Flamingants steeds mild toegesproken. Zij heeft meneer van Vlaanderen, uw schoonvader, finaal van zijn sokken gepraat.
Floris Zo ken ik haar weer!
Jan I De Zeeuwse edelen willen geld zien.
Floris Ze zullen het krijgen, van de steden, zuinig als die zijn, en dan is de zaak in kannen en kruiken.
Jan I Wat kunt u meneer van Vlaanderen bieden?
Floris Zijn lijf. Hij is per slot van rekening mijn schoonvader, vergeet dat niet.
Jan I Ik zei: iets bieden, meneer van Holland, dat hem tot eer strekt en hem geldelijk en politiek voordeel biedt.
Floris Wat heeft de verliezer te willen?
Jan I Het siert de overwinnaar niet te staan op de punt van zijn degen, en bovendien door mildheid de tegenstander af te houden van de weerwraak.
Floris U zegt het, en uw verstandige woorden treffen doel.
Jan I Sluit een wapenstilstand, iedereen stuurt zijn knechten naar huis, wij komen bij elkaar, ergens in Zeeland om een voor beide partijen bevredigende regeling te treffen.
Floris Zou ik meneer van Vlaanderen vertrouwen?
Jan I Vertrouw hem niet, vertrouw dan mij.
Floris Dat u het moet vragen is al een inbreuk op het vertrouwen dat ik in u stel.
Scène 7
Gwijde, Renesse, Borsele
Gwijde Als meneer van Brabant niet slaagt in zijn missie zijn we verloren.
Renesse De graaf van Holland is met een natte vinger te lijmen.
Borsele Hij geeft om zijn knechten. Vreemd genoeg.
Renesse Het is zeker afwijkend gedrag voor een edelman zo hoog geboren.
Borsele Nu kan hij bewijzen dat er oprechte liefde schuilt in zijn hart, voor poorters.
Gwijde Zij zijn een plaag, de poorters, ik ben al blij als ze een belasting innen en afdragen.
Renesse Waar haalt dat volk het recht vandaan geld te verdienen?
Borsele Geen buit, geen roof, geen afpersing, maar zogenaamde eerlijke uitwisseling van goederen, nou, ik heb het bestudeerd en ik zie nog steeds het onderscheid niet.
Gwijde Wij nemen het nu op tegen de poorters, en wij falen, tegen de man die gemene zaak met hen heeft gemaakt.
Renesse Moeten we daar soms een voorbeeld aan nemen?
Borsele Het geeft te denken?
Gwijde Als we alle steden met de grond gelijk maken, en alle burgers over de kling jagen, stel dat we dat konden, dan hebben we niets meer, we zijn eraan overgeleverd, onze enige uitweg is oorlog, dus dynastieke troebelen.
Renesse Wilt u de graaf van Holland via zijn vrouw en kind bestrijden?
Gwijde Ik wil hem in handen krijgen.
Borsele De hertog van Brabant zal het niet toestaan.
Gwijde Meneer van Brabant brengt hem naar ons toe.
Renesse Dan kunt u hem laten zweren wat u maar wilt.
Borsele Daaraan zal hij zich vervolgens niet houden.
Gwijde Meneer van Brabant zal garant staan, en dan drijven we een wig tussen die twee eergevoelige kwasten.
Renesse Het blijft verraad en het riekt ten hemel.
Gwijde Als jij mijn leenman bent, bestrijd je slechts de vijand.
Borsele Kunnen wij een eerloze dienen?
Gwijde Je zult zien hoe gemakkelijk dat is.
Renesse U bent nu al trots op uw verraderswerk?
Borsele En als Floris van Holland er niet in tuint?
Gwijde Dan is hij in ieder geval niet meer met een legermacht in Zeeland.
Luister, mannen, we zijn allemaal aan elkaar gewaagd, en het doel heiligt de middelen, en het doel is mij te bevrijden uit deze verlegenheid en zo mogelijk Meneer van Holland ermee op te zadelen.
Ik hoop dat jullie je voordeel inzien.
Scène 8
Floris V, Beatrijs, Raas
Floris Mijn liefste Beatrijs, wat heb je je goed geweerd! En je vader maar denken dat hij het Paard van Troje Holland had binnen gesmokkeld.
Beatrijs Dat was wel zijn bedoeling, maar ik heb de vergelijking met een paard nooit vleiend gevonden.
Floris Oh, maar dat paard heeft een dartel veulen gebaard, dat nu vanuit Holland naar het machtige Vlaanderen kijkt als zijn wettig erf, zo verkeert Vlaanderen tot Troje.
Beatrijs Gode sta ons bij, zijn hart is zwak.
Floris Een wettig erf is een zware last op jonge schouders, ik weet er alles van.
Raas Gwijde van Vlaanderen nodigt u uit naar Biervliet, om de toestand te bespreken.
Floris Biervliet! Haring met witte brood, dat zal mij wel smaken.
Raas Hij doet alsof Biervliet, en dus Zeeland, van hem is. Ik zou liever naar Breda gaan, onder bescherming van Jan van Brabant.
Beatrijs Mijn vader heeft een stenen huis in Biervliet, en als ik daaraan denk lopen de rillingen me over de rug.
Floris Als ik niet wilde onderhandelen, had ik moeten vechten.
Raas Ik zal Jan van Brabant vragen om getuige te zijn.
Floris Meneer van Brabant nodigt zichzelf al uit.
Beatrijs Dat is een geruststelling.
Raas Jan van Brabant is een man van eer.
Floris En wat meer is: hij is neutraal, dus zal de eer van zijn naam mij beschermen.
Raas En Renesse, en Borsele?
Floris Die weten aan welke kant hun boterham is gesmeerd, en ik zal er ook een haring op leggen.
Beatrijs Zal ik met u meegaan, heer Floris?
Floris Gaat u naar Den Haag, mevrouw, en neem uw zoon mee; hij is de hoop van Holland.
Scène 9
Floris v, Jan van Brabant, Gwijde
Jan I Nu de wapenen in het vet zijn gelegd en de wrede krijg zijn harnas heeft aan de wilgen gehangen is het tijd om u te beraden over oorzaken en gevolgen van uw onverkwikkelijke verschillen en deze te slechten tot voordeel van uw eer en het leven en de welvaart van uw getrouwen.
Floris Zeeland bewester Schelde is een zwaardleen van de Roomskoning, en als het hem belieft mij ermee te belenen, dan staat hem dat vrij.
Gwijde Zeeland bewester Schelde is leenroerig aan de graaf van Vlaanderen, en dat ben ik, en het staat mij vrij erover te beschikken.
Floris Hiervoor is geen enkel bewijs, noch leert het de overlevering.
Gwijde Ik hou het in leen van de Roomskoning, ik beleen vervolgens u ermee. Waarom al deze vragen?
Floris Mijn vader boog zijn knie niet voor Vlaanderen, want hij was de Roomskoning zelf, en ik als zijn zoon en opvolger weiger ten enen male leenhulde te doen voor mijn wettig erfgoed.
Gwijde De Roomskoning heeft zich al eeuwen niet in deze landen vertoond, wat hem betreft kan hij iedere visserman in Biervliet belenen met de goederen tussen de Tigris en de Eufraat.
Floris Toevallig was mijn vader, hij ruste in vrede, Roomskoning onder de naam Willem II, en hij heeft zich zijn hele leven in deze contreien opgehouden.
Gwijde U lijkt als twee druppels water op uw vader, meneer van Holland, u bent alleen knapper.
Floris Dat hoor ik wel vaker.
Gwijde Maar u bent niet de Roomskoning zelf.
Floris Noch sta ik toe dat u zijn raadsbesluiten bestrijdt.
Gwijde Ik heb met de raadsbesluiten van de Roomskoning niet van doen.
Floris Daarom trekt u ten strijden tegen hem die God over en boven u heeft gesteld en bedreigt u leven en have van zijn onderdanen?
Gwijde Met praten bereiken we hier niets.
Floris Er is bereikt dat we over recht spreken en niet over geweld, dat ik verafschuw.
Gwijde Gelijk uw legermacht te velde getuigt.
Floris Ik bracht mijn legermacht ter zee, maar daarover wil ik niet twisten. Ik beweer wel dat u een legermacht samentrok rond de muren van mijn goede stad Middelburg, omdat u niet vertrouwt op het recht.
Jan I Wat meneer van Holland hier zegt, snijdt hout, meneer van Vlaanderen, de vraag is namelijk waarop u uw agressie baseert.
Gwijde Het onrecht mij aangedaan toen de Roomskoning Zeeland bewester Schelde leenroerig maakte aan zijn kroon en mij passerende meneer van Holland ermee beleende.
Jan I Meneer van Holland, is dat onredelijk?
Floris Het is vissen en troebel water omdat Zeeland bewester Schelde een land is dat is verdeeld tegen zichzelf.
Jan I Verklaar u nader.
Floris De edelen zijn door meneer van Vlaanderen gekocht, de steden echter houden aan mij, en meneer van Vlaanderen stuurt aan op een burgeroorlog omdat hij ook wel weet dat het land niet van hem is, daarom wil hij het vernietigen.
Gwijde Deze beschuldigingen missen iedere grond, en dit gedrag accepteer ik niet.
Jan I Wat u accepteert is hier de vraag niet, de vraag is: is het juist wat meneer van Holland zegt?
Gwijde Hij liegt in zijn tanden.
Floris Het is de ongelogen waarheid die uit de feiten blijkt.
Gwijde Waarom houden de steden aan u? U paait de poorters, de rechtenlozen, het lage volk, om het op te zetten tegen zij die door God over hen zijn gesteld.
Floris God heeft hen mij toevertrouwd en Zijn mandaat zal ik niet verloochenen, zo min als de heren edelen van Zeeland dat zouden moeten doen.
Gwijde U hebt tevens de plicht uw edelen hun deel te geven.
Floris Dat zij hebben verspeeld door zich af te geven met de vijand van hun onderzaten.
Jan I Het lijkt mij dat meneer van Holland de sterkere argumenten en de betere papieren heeft. Bovendien pleit het voor hem dat hij de wapenen niet de doorslag heeft willen geven. Zo verhoudt zich altoos de rechtmatige partij.
Gwijde U bent niet voor rede vatbaar.
Jan I Integendeel, dat bent u niet, maar u kunt het nog worden door afstand te doen van uw aanspraken en tenminste de burgers van Middelburg compensatie te bieden voor het door hen doorstane leed.
Gwijde Dit loze gepraat staat mij tegen. Meneer van Holland, geef u over, want ik zet u gevangen in dit mijn stenen huis, en ik kerker u opdat u eens kunt nadenken over uw misdaden.
Floris Daar weet ik er wel een paar van, maar niet jegens u, dus ik verzoek u hiervan af te zien.
Gwijde Geen sprake van, u gaat in het cachot.
Floris Meneer van Brabant, is dit geleide dat u mij doet?
Jan I Meneer van Holland, ik zweer u, ik heb hier part noch deel aan, en ik protesteer tegen deze laaghartige overval.
Gwijde Misschien wilt u meneer van Holland gezelschap houden? Kom toch, man, u wist toch dat u in mijn nadeel zou beslissen en dat ik dat niet zou accepteren.
Jan I De belediging is te groot!
Floris Geef u getroost, meneer van Brabant, het is mijn eigen fout. Ik had het moeten inzien toen ik zo heilig overtuigd was van mijn eigen gelijk.
Jan I Meneer van Vlaanderen, u hebt mij gebruikt om meneer van Holland in handen te krijgen en molest aan te doen. U versmaadt mijn arbitrage, en dat betekent oorlog.
Gwijde Ik neem de verantwoording op me, en meneer van Holland zal mijn daad rechtvaardigen als hij geproefd heeft van mijn kerker.
Floris Meneer van Brabant, er is al oorlog om Zeeland bewester Schelde. Behoud uw afstand tot de zaak.
Gwijde U bent nogal gelaten, meneer van Holland, zo naast aan een gruwelijk lot.
Floris Dat ik onderga met het recht aan mijn zijde, zo zal ik mij troosten in de hoogste nood, en ik wens u inmiddels een goede nachtrust.
Gwijde Het zal mij daaraan niet ontbreken, in de wetenschap dat u aan de muur bent geketend en het daglicht zult ontberen.
Floris Daglicht waaraan u in de slaap toch niets hebt, en dat ik niet gaarne deel met de verrader die erin omgaat en het niet kan zien.
Gwijde Praten kunt u, meneer van Holland, praat u zelf hier maar eens uit.
Floris Dat is slechts een kwestie van tijd.
Scène 10
Jan van Renesse, Wolfert van Borsele
Renesse Dit krijgen wij op onze boterham!
Borsele Zo zal hij ook met ons verkeren!
Renesse Ik hoor dat heer Floris zijn zaak met succes heeft verdedigd.
Borsele Er is geen groter geest in de Christenheid van Floris van Holland.
Renesse Die nu zucht in het cachot van Vlaanderen.
Borsele In zijn eigen Biervliet.
Renesse We staan er gekleurd op.
Borsele Hij komt ons halen.
Renesse Als hij eruit komt.
Borsele Dat mag niet gebeuren.
Renesse De grote heren praten, de soldaten sneuvelen.
Borsele Dat zijn wij.
Renesse Wat zegt Jan van Brabant?
Borsele Hij zei een tijdlang niets, hij at niet en hij dronk niet, totdat vrouwe Beatrijs hem in haar armen sloot.
Renesse Hij bracht Floris in deze strik.
Borsele Gwijde heeft hem gebruikt.
Renesse Hoe het ook zij, hij is voor beide partijen stinkende geworden: bij Gwijde omdat hij weet dat hij zelf niet te vertrouwen is; bij Floris omdat hij niet te vertrouwen is.
Borsele Het is knap ingewikkeld.
Renesse Waaraan ons te houden?
Borsele Aan wie, bedoel je?
Renesse Dat is hetzelfde.
Borsele Dat zou niet zo moeten zijn.
Renesse De staatsregeling is onvoldoende.
Borsele Ik zie niet voor me hoe het anders moet.
Renesse We wachten af, we kijken hoe de hazen lopen.
Borsele De haas verdraagt de gevangenschap niet.
Scène 11
Floris V in de kerker te Biervliet
Floris Dit is de duisternis waarin geen licht brandt.
Dit is de afgrond waarin ik ben geworpen.
Er zit een ketting aan mijn enkel die vast zit aan de muur, en die ketting heeft twintig schakels die ik inmiddels bij naam en toenaam ken.
Ik zie gaan hand voor ogen.
Het is hier helemaal stil, tenzij ik even rammel met mijn nieuwe kennissen.
Toch zie ik mannetjes die met van alles lopen te sjouwen, krakend in hun laarzen, schrapend over het grind, kaboem kaboem kaboem op het slaan van mijn hart.
Ze storten mijn kerker vol om mij er levend in te begraven.
Ik hoorde metten luiden, en ik kniel neer; het zingen van de boetpsalmen klinkt mij zoet in de oren, juist nu ik het niet meer kan horen, hoewel ik me eertijds stierlijk verveelde in die kouwe rot kerk.
Oh, Gode, vergeef mij, is dit het dan om Uw zonlicht om Uw stem te leren kennen? Het volstaat, Heer, één dag was genoeg geweest, maar ik ben de tel van de dagen inmiddels kwijt.
Ik verlang ernaar dit oord te verlaten, al is het met mijn voeten vooruit.
Scène 12
Beatrijs, Raas, Jan I van Brabant
Beatrijs Meneer van Brabant, beste brave Jan, toe drink dit eens op, u moet zich niet zo laten gaan.
Jan I Eerloze, ik, eerloze …
Beatrijs Iedereen weet dat u een man van uw woord bent, u hebt het alleen een keer aan de verkeerde gegeven.
Jan I De graaf van Vlaanderen, een verrader.
Beatrijs Het is inderdaad vreselijk, en zonde dat ik het zeg, want het is mijn eigen vader.
Jan I Aan welke kant staat u, edele Beatrijs?
Beatrijs Ik ben mijn vader liefde en gehoorzaamheid schuldig.
Jan I Daar ga je! Daar ga je!
Beatrijs Maar alleen als hij zich netjes gedraagt, en niet als een tiran.
Jan I Hoe kan de graaf van Vlaanderen een eerloze tiran zijn?
Beatrijs Daarom ben u het nog niet.
Jan I Als één van ons valt, vallen we allemaal.
Beatrijs Hij is aan God verantwoording schuldig, en zijn biechtvader zal hem niet baten.
Jan I De gehele Christenheid spreekt er schande van, en bidt voor het behoud van mijn vriend, de graaf van Holland, en vervloekt mijn edele naam omdat ik hem in deze strik heb gebracht.
Beatrijs De gehele Christenheid weet dat u een man van eer bent, en zal u het voordeel van de twijfel geven.
Jan I Er mag niet eens sprake zijn van twijfel, lieve Beatrijs, och, ik wil dit niet overleven, er rest mij slechts de dood om mijn zaak te bepleiten.
Raas Is er geen ander middel?
Jan I Alleen Gods genade kan deze schande uitwissen.
Raas U hebt het over uw ziel, met alle respect, maar de graaf van Holland zucht nu al enige maanden in de kerker van de verrader, denkt u eens aan hem.
Jan I Hij is nooit uit mijn gedachten, wat denkt u wel, dat ik een gemene poorter ben, zoals u.
Raas Als u de graaf, mijn heer, uit de kerker haalt, is uw eer gewroken.
Jan I Hoe moet ik dat doen? Ga ik met een bende soldaten naar Biervliet, met op mijn voorhoofd geschreven: ik kom de graaf van Holland halen?
Raas Uw gejammer en gejeremieer hebben hem inmiddels bevrijd?
Jan I Uw lage komaf tekent uw platte ziel, en u zult die van een edel geborene niet doorgronden.
Raas Ik koester daartoe geen enkele ambitie als ook de graaf van Vlaanderen uit hoofde van zijn komaf over zoiets zou beschikken.
Jan I En uw heer, Floris van Holland?
Raas Het is aan u hem uit de kerker te halen en terug te brengen in het daglicht.
Jan I Ik neem van u geen bevelen aan.
Beatrijs Van mij dan! De Christenheid verwijt u niet dat u heer Floris in deze strik hebt gebracht, maar dat u talmt met ingrijpen in deze toestand en u zich wentelt in zelfbeklag en tranen, dat geeft alleen te denken over uw karakter.
Raas U hebt eerder bemiddeld, en een verstandige uitspraak gedaan.
Beatrijs Zet uw woorden kracht bij door uw ingrijpen.
Raas met een vendel landsknechten, een paar gewapende schepen onder het vaandel van de Roomskoning, die bij monde van u persoonlijk uitspraak in de zaak heeft gedaan.
Beatrijs U bent Jan van Brabant, staat op en slaat met uw ijzeren vuist op tafel dat het kraakt en dat het kreunt.
Jan I Het zij zo. Al zal ik het leven er bij inschieten, want dat is op dit moment toch geen stuiver waard. Ik ga. Biervliet gaat plat, of ik krijg de graaf van Holland vrij.
Beatrijs Gesproken als de hertog van Brabant. En jij, Raas, rijdt als de gesmeerde bliksem naar Aken en raadpleegt de Roomskoning, vraag hem de leeneed van Floris, mijn edele heer, te bekrachtigen.
Scène 13
Jan I van Brabant, Gwijde van Dampierre
Jan I Niet alleen in mijn eigen belang, ook in het uwe, moet er een einde aan deze schande worden gemaakt.
Gwijde Ik zie niet in wat uw belang is.
Jan I Ik deed uitspraak, u hebt die versmaad. Ik bracht de graaf van Holland in uw macht, ik ben verantwoordelijk voor zijn toestand.
Gwijde Nodeloos ingewikkeld. Het begint met hier stierlijk te vervelen. De koning van Frankrijk, die lepe ellendeling, wil dat ik naar Parijs kom, waar het nog erger stinkt dan hier, en ik kan bovendien geen haring meer zien.
Jan I Nodeloos tijd verspild. Laat de graaf van Holland vrij, nu er misschien nog iets van hem over is.
Gwijde Valt te betwijfelen.
Jan I Nou dan, als Floris sterft, erft uw kleinzoon Holland, en hij is veilig in Den Haag, en u bent de moordenaar van zijn goede vader.
Gwijde Ik laat Floris niet gaan zonder dat ik Zeeland bewester Schelde heb verkregen.
Jan I Ik verzoek derhalve om nieuwe arbitrage.
Gwijde De vorige commissie was éénparig, en de raad derzelve vervalt daarom. Ik eis een commissie van tenminste drie personen van gelijke rang als heer Floris van Holland.
Jan I Van hen zijn er slechts twee, u en ik.
Gwijde Dan is er geen meerderheid, ik stel voor mijn zoon Robert aan te wijzen als derde.
Jan I Een man van eer en een ridder zonder vrees en blaam, maar amper een neutrale factor.
Gwijde Ik heb de macht in handen, want ik heb Floris in mijn kerker. Een heerlijk idee overigens, dat mijn verblijf in dit achterlijke gat ruimschoots vergoedt.
Jan I Floris moet onmiddellijk uit zijn kerker worden gehaald, het gedoogt geen uitstel.
Gwijde Dus: u, meneer, mijn zoon Robert en mijn persoon zullen in deze zaak beslissen.
Jan I Het zal hoe dan ook kwalijk zijn gedaan, er zal altijd een grond zijn om onze beslissing aan te vechten.
Gwijde En ik kan me er altijd op beroepen, zeker nu u met uw eigen persoon ervoor garant staat.
Jan I Om Gods wil, val de graaf te voet en vraag om zijn vergiffenis.
Gwijde Bent u toerekeningsvatbaar, meneer van Brabant, of moet u zich hieruit terugtrekken. Mijn toestemming hebt u.
Scène 14
Floris V, Jan I van Brabant, Gwijde van Dampierre, Jan van Renesse, Wolfert van Borsele
Jan I Uw zoon, meneer Robert is niet hier?
Gwijde Ik heb volmacht namens hem te spreken en te stemmen.
Jan I Dit is onregelmatig!
Gwijde Mijn zoon heeft het druk. Misschien kunnen we Jan van Holland in zijn plaats uitnodigen?
Jan I Zijn moeder zal het niet toestaan, en geef haar eens ongelijk.
Gwijde U bent nerveus, meneer, ik neem het u niet kwalijk. Laten we beginnen.
Jan I Heer Floris, hoe maakt u het; het is mij van harte leed u in deze toestand aan te treffen.
Renesse Dat geldt ook voor ons, heer graaf, wij zijn slechts getuige van deze schandelijke zaak.
Borsele Getuigen die nu aanwezig zijn om u bij te staan in uw nood.
Gwijde Vooruit, heer Floris, u bent nog helemaal heel en in één stuk, mijn complimenten, u bent een taaie rakker.
Jan I Antwoord toch, meneer van Holland, u die zo goed uw zaak kan voorstaan in woord en in daad.
Floris Mijn zwijgen siert mij.
Gwijde Hierbij is het dan verbroken.
Floris Ik richt mij tot mijn edelen van Zeeland, mijne heren van Renesse en van Borsele, hoe tref ik u aan in het huis van deze eerloze, deze verrader, deze Flamingant?
Renesse Zoals u, heer, door de nood gedrongen.
Borsele Om deze smaad uit te wissen.
Renesse Waarvan wij niets wisten.
Floris En als u het had geweten, wat had u dan kunnen doen? Mij waarschuwen, en meneer van Vlaanderen verraden? Hij die uw zaak voorstaat? U treft geen blaam, en ik sluit u in mijn hart.
Jan I Nogmaals, ik heb u niet in deze strik gebracht, ook al is het mijn erezaak u eruit te halen.
Floris Hij die de rommel opruimt wordt doorgaans beschouwd als degene die haar heeft getrapt.
Jan I Wat u of de hele wereld ervan denkt is onbelangrijk. Ik heb God als mijn getuige.
Floris Ik ken dan uw hart ook, meneer van Brabant, en ik buig mij voor u.
Jan I Doet u dat niet!
Floris Als er enige verschillen tussen ons bestaan, dan wil ik die hierbij teniet doen.
Gwijde Het gaat om de verschillen tussen u en mij, meneer van Holland.
Floris Ik ben me er er pijnlijk van bewust.
Gwijde Uw bemoeienis met Zeeland bewester Schelde is mij een doorn in het vlees, en die moet er heden worden uitgetrokken.
Floris Daarvoor moet u mij verraderlijk gevangen nemen en in een donker hok op sluiten?
Gwijde Het is geen hok, maar een uiterst comfortabele kerker.
Floris Een geblindeerde schuur voor mijn part, ik heb het er gehad als een hond aan een ketting in de eeuwige duisternis van de hel. Ik ben voor mijn leven getekend, waarvoor mijn dank, want geen van mijn onderdanen zal ik ooit nog kerkeren als ik niet wil zijn verdoemd tot in eeuwigheid. Als men het zonlicht moet derven dooft alle hoop en verwachting uit; het is echt zo voor elkaar, en ik ben nog wel een onschuldige. Hoe moet een schuldige ziel lijden in afwachting van de eeuwige verdoemenis? En dan die putlucht! Ik zat permanent in mijn eigen stinkwind. Wat gaat een mens meuren van een rantsoen van water en brood. Een pan Zeeuwse mosselen met een winterpeen zou mij momenteel goed smaken.
Borsele Laat mij ervoor zorgen, heer Floris.
Gwijde Dat komt uit de onderwereld en zijn enige zorg is zijn maag.
Floris En een dozijn oesters, graag, als je toch bezig bent.
Borsele Ze zijn weer uit de kunst, heer Floris.
Floris Want deze bespreking is niet te harden op een nuchtere maag.
Jan I Aanvaardt u de arbitrage, meneer van Holland?
Floris Zolang u in de commissie zit.
Jan I Ik ben in de minderheid.
Floris Een minderheid uit Brabant volstaat om elke meerderheid te trotseren.
Jan I Wat is uw wens, meneer van Holland.
Floris Bekrachtiging van de eerder door u gedane uitspraak in de kwestie Zeeland bewester Schelde.
Jan I Geen compensatie voor uw wederrechtelijke vrijheidsberoving?
Floris Dat is een erezaak voor mij persoonlijk en treft de edelen noch de poorters van Zeeland bewester Schelde.
Jan I En u, meneer van Vlaanderen, wat is uw wens?
Gwijde De leenhulde gedaan door meneer van Holland aan de Roomskoning moet worden ingetrokken. Meneer van Holland moet leenhulde voor Zeeland bewester Schelde doen aan mij, de graaf van Vlaanderen. De keur van 1256 uitgevaardigd door Floris IV moet worden ingetrokken. U, meneer van Brabant moet ervoor garant staan dat een en ander onverkort wordt uitgevoerd.
Floris De graaf van Holland zet zijn knie niet op de grond dan voor de Roomskoning zelve.
Gwijde Dan mag u uw knie buigen in de laagste kerker die ik heb.
Jan I Meneer van Holland, dit gaat om uw leven.
Floris Dit gaat om het recht en de vrijheid van de edelen en de poorters van Zeeland.
Jan I Om mijnentwil, meneer van Holland, gebruik uw verstand.
Floris Ik ben de enige hier die dat doet.
Gwijde Geef die mosselen en die oesters maar aan mij, meneer van Holland heeft er geen trek meer in.
Floris Voor een bord rode linzen met mosselen en oesters is mijn recht niet te koop.
Gwijde Niet goedschiks, dan maar kwaadschiks.
Floris Wilt u dan iemand met de ketenen aan zijn voeten een geloofwaardige eed afdwingen.
Gwijde Anders gaat het niet.
Floris Zeeland bewester Schelde is veel waard, het zal de edelen en poorters tot tevredenheid stemmen, denkt u, dat u de graaf van Holland erom hebt vermoord?
Gwijde Daarom wil ik de garantie van meneer van Brabant.
Jan I Wat had u in gedachten?
Gwijde Dertigduizend ponden Vlaams.
Floris Meneer van Brabant, trekt u zich terug, om Gods wil.
Jan I Als ik garant ben voor dertigduizend ponden Vlaams zult u zich dan schikken?
Floris Voor u, natuurlijk, maar u moet het niet doen.
Jan I Word ik dan schuldig aan het bloed van mijn vriend, mijn getrouwe? Hoe kunt u het denken!
Renesse Wij vallen de heer van Brabant bij!
Borsele Zo ons woord iets vermag!
Floris Uw steun ontroert mij, want u geeft die in het hol van de leeuw, ook al is Vlaanderen slechts een luipaard.
Gwijde Uw aanmatigende woordspelletjes laten mij koud. U zult zweren bij het Heilige Evangelie in tegenwoordigheid van de edelen van Zeeland en de hooggeboren heer van Brabant.
Floris Het zij zo. Heren, kwelt u nergens in, dit is de weg die ik moet gaan. Meneer van Vlaanderen, ik loochen hierbij de leeneed gedaan aan de Roomskoning en val u tegelijk te voet als uw leenman om u hou en trouw te zijn en te dienen met raad en daad, als een man die sterven kan, en mijn kanselarij zal tezamen met de Zeeuwse edelen en poorters een nieuwe keur opstellen die door uw hand zal worden bekrachtigd.
Jan I Ik sta garant voor deze eed met dertigduizend ponden Vlaams.
Gwijde Heer Floris, ik ontvang u in mijn dienst, laat mij uw handen in de mijne nemen.
Floris Er zitten vijf vingers aan elke hand.
Gwijde U mag ze straks natellen, het zal er aan geen ontbreken.
Floris En nu mijn mosselen en mijn oesters, want ik ga nog van de graat eer ik mijn vrijheid terug heb verdiend.
Gwijde Moge het u wel bekomen.
Floris Amen.
Scène 15
Floris V, Beatrijs, Raas
Floris Het weerzien met Den Haag is mij aangenamer dan ooit tevoren, lieve vrouw, het verzoent mij er zelfs mee dat u helaas als twee druppels water op uw vader rooit.
Beatrijs De kerker heeft uw goede wietz niet kunnen bederven, mijn heer, gelukkig rooit uw zoon sprekend op zijn vader.
Floris Hoe is het met onze Jan?
Beatrijs Hij speelt achter straten en gaat elke dag naar het strand.
Floris Dat zal een Zeeuw van hem maken.
Beatrijs U bent mager, heer, uw gelaat is getekend door de honger en u ziet zo wit als een geep.
Floris Kaas en brood, en de buitenlucht zijn er goed voor.
Beatrijs Raas is net terug uit Aken.
Floris Ik wist dat we elkaar op dit punt zouden verstaan.
Raas De Roomskoning is zeer verbolgen over de staatsgreep van de graaf van Vlaanderen. Een aangezien hij een leeneed beschouwt als onherroepelijk heeft hij die bekrachtigd, en hij ontslaat u en passant van de leeneed aan Vlaanderen, die hij opvat als een casus bellum.
Floris Komt hij herwaarts met een legermacht?
Raas Gelukkig niet! Hij geeft u de vrije hand u zelf te helpen.
Floris Mijn goede vader vond het ook al zo heerlijk voor Roomskoning te spelen en te doen alsof hij weggaf wat hij niet had.
Raas Wat doet u met Vlaanderen?
Floris Ik herroep alle toezeggingen die ik in Biervliet heb gedaan, want die zijn mij afgedwongen onder tortuur. Op één na: de keur van Zeeland van Floris IV zal ik niet hernieuwen, ik zal een betere opstellen en daarmee Zeeland bewester Schelde geheel aan mij binden.
Raas Ik hoor dat Jan van Brabant garant staat voor dertigduizend ponden Vlaams.
Floris Ik zei nog: doe het niet, maar daardoor kwam ik wel vrij, dus dat is een probleem, want het is een ereschuld en hij is o zo gevoelig op dat punt.
Raas Hij bracht u in de strik.
Floris Ik had het moeten zien aankomen. Ik, met mijn scherpe blik en mijn fijne neus voor moeilijkheden, ik had moeten zien dat Gwijde van Dampierre niets anders kon doen. Ik dacht: ik praat me er wel uit, maar toen zat ik erin.
Raas Jan van Brabant zal inzien dat een afgedwongen eed van nul en generlei waarde is.
Beatrijs Zette hij daarom dertigduizend ponden Vlaams in?
Floris Ik vrees dat mijn vrouw gelijk heeft; het is bepaald een dure eed.
Scène 16
Floris V, Jan I van Brabant
Jan I Dat had ik niet achter u gezocht, meneer van Holland!
Eerst meneer van Vlaanderen, die het vrijgeleide schond en u liet opsluiten als een hondsdolle hond, en mij in zijn vuile zaak wikkelde.
Gwijde van Dampierre is enigszins verschoond, want hij is een leenman van Frankrijk waar ze allemaal per definitie verraders zijn, hoewel zijn omgang met ons, leenmannen van de Roomskoning hem betere manieren hadden moeten leren.
Maar u, zelf leenman van de Roomskoning, u breekt uw gegeven woord; dan is er geen orde en regelmaat meer onder de zon, en is deze wereld aan de duivel vervallen.
Floris In mijn kerker te Biervliet ben ik inderdaad in de onderwereld afgedaald, en in de eenzame, blinde nacht heb ik vreemde dingen voor me gezien, en ik heb gevoeld ook wat de angst en de eenzaamheid vermogen over een ziel die vreest voor zijn zaligheid.
Jan I Ik daalde af en haalde u uit uw kerker; u aanvaardde mijn uitgestoken hand, en niet onder dwang, maar op mijn verzoek ging u verplichtingen aan met meneer van Vlaanderen.
Floris U, die meneer van Vlaanderen nog tegemoet kwam nadat hij uw arbitrale beslissing met voeten had getreden.
Jan I Ik had u in de kerker moeten laten zitten totdat de engelen u kwamen halen?
Floris Ik heb een zoon, een wettige erfgenaam, om mij te wreken, zoals ik mijn goede vader heb gewroken.
Jan I Tegen een stelletje boeren met een dorsvlegel en een hooivork; uw zoon zou staan tegenover de macht van Vlaanderen.
Floris De macht van Vlaanderen zal ik pletten onder mijn ijzerbeslagen voet.
Jan I Ik moet de macht van Vlaanderen spekken met dertigduizend ponden Vlaams.
Floris Als u mij bijstaat in een proces tegen meneer van Vlaanderen over a. mijn wederrechtelijke vrijheidsberoving, en b. het afdwingen van een leeneed met eenparig geweld, en c. het misleiden en misbruiken van de goede trouw van een leenman van de Roomskoning. Jan, mijn goede Jan, dat proces winnen we toch met twee vingers in onze neus.
Jan I Ik ben processen beu.
Floris Het is beter de muren om te praten dan om ze om te gooien.
Jan I Wat is er met deze wereld aan de hand?
Floris Het wordt er inderdaad niet beter op, mijn goede vriend, en wie zijn schuld is dat? Zeg nu zelf; wie belegerde Middelburg, wie sloot mij op in een donker hok, wie loog u voor?
Jan I Een en ander is onloochenbaar, maar u zwoer een eed op de Evangeliën en u wist dat die van nul en generlei waarde was.
Floris Dat wist u toch ook.
Jan I Uw eed schiep een nieuwe relatie, uw eed wiste alle voorgaande eedbreuk uit, ik, als leenman van de Roomskoning schiep een nieuwe orde en een nieuwe regelmaat – en dat wilt u weer teniet doen? Komt hieraan dan geen einde?
Floris Het was een eerloos verdrag dat u en mij werd opgedrongen, en niemand zal het u euvel duiden als u de garantie voor nietig verklaart. Laat Gwijde van Dampierre uw dertigduizend ponden Vlaams maar in Den Bosch komen ophalen.
Jan I Het was de bedoeling de zaak vreedzaam op te lossen, en u, heer Floris, deed daartoe het nodige en daarom steunde ik u in alles.
Floris Laat ons toch niet in tranen scheiden, u bent altijd mijn beste vriend, en uw eergevoel roert mijn binnenste. Laten we samen deze schande uitwissen, zoals het leenmannen van de Roomskoning betaamt die vroom opkomen van zijn en ons recht.
Jan I Daar ga ik niet op aan, mijn vriend, u zult altijd mijn vriend zijn, maar hierin ben ik niet met u, maar tegen u, en het wrekend zwaard is uit de schede getogen, ik waarschuw, voor de laatste keer, doe uw eed gestand, of het komt neer op uw hoofd.
Scène 17
Floris V, Jan van Renesse, Wolfert van Borsele, Beatrijs, Raas
Floris Heren edelen, geeft u zich tevreden met de landsheerlijke keur voor Zeeland bewester Schelde?
Renesse Het is een aanzienlijke verbetering.
Borsele Wij steunen deze regelgeving van harte.
Renesse Wij zullen de bepalingen met het zwaard verdedigen.
Borsele Hoe is het u vergaan met Jan van Brabant?
Floris Jan van Brabant heeft het gelijk aan zijn zijde.
Het zegt het zo niet, maar ik vat het voor u samen.
Er mag geen ongetoetst domein zijn, want al ons handelen als landsheer met een wettelijke basis hebben.
In zijn beleving is mijn eed de grond van de wet.
Dertigduizend ponden Vlaams zijn een luttel bedrag om er een nieuwe orde mee te kopen.
Gwijde heeft hem misbruikt om mij tussen twee vuren te plaatsen: enerzijds mijn eigen belang inzake de ontrouw van Gwijde; anderzijds mijn eer die mij bindt aan meneer van Brabant, en ik ben niet gerust op de afloop.
Raas Het is tijd om God te laten beslissen door de krijg, heren, met praten valt hier niets meer uit te richten.
Renesse Wij staan gereed om tot de aanval over te gaan.
Borsele De poorters van Middelburg schreeuwen om wraak, heet Floris, zij waren ontsticht toen u uw legermacht ontbond, en het bedroefde hen dat u met open ogen in de val liep.
Floris Wraak, weer wraak, de klank van deze woorden is in mijn oren veranderd sedert ik in mijn kerker verbleef. Ik wreekte de smadelijke dood van mijn goede vader Willem, door een stelletje boeren pummels de hersens in te slaan, terwijl ze smeekten om genade. Ik hoor ze roepen. Genade, heer, hadden wij geweten dat het de Roomskoning was die daar door het ijs zakte met zijn knol, we hadden hem zeker gered. Genade. De Heer onze Verlosser stierf zonder genade, terwijl Hij toch de persoon was die de genade in deze wereld bracht, in plaats van de wraak. Genade is het woord waarbij ik wil leven, als ik ermee moet sterven op mijn lippen. Genade.
Raas Het is Gwijde van Dampierre toch maar gelukt om u en Jan van Brabant uit elkaar te spelen, u zult het volmondig moeten toegeven.
Floris Ik geef het toe met ogen vol tranen.
Raas We kunnen Jan van Brabant zijn dertigduizend ponden Vlaams schenken.
Floris Dan koop ik mijn schuld af, en hij heeft zijn garantie nooit gemeend.
Renesse Met dertigduizend ponden Vlaams zouden wij de oorlogskas van Vlaanderen spekken?
Beatrijs Het gaat mijn vader om de Engelse wolstapel, die koning Edward naar Dordrecht heeft verplaatst; Gwijde zal zich nu tot Engeland wenden.
Floris Dus van overzee kunnen we voorlopig geen heil verwachten.
Beatrijs Koning Edward wil Frankrijk omsingelen met zijn bondgenoten, en dus ook met Vlaanderen.
Floris Dan wordt het hoog tijd om naar Parijs te gaan.
Raas De goede koning Philippe van Capet, die ken ik persoonlijk; een heel eigenaardige vent, hij geeft er geeneen, maar ondertussen heeft hij het zwaar achter zijn ellebogen.
Borsele Ondertussen is Zeeland in rep en roer, heer Floris. De belastingen, de wankele staatkundige positie, de oprukkende Vlaamse horden. Wat gaat u er aan doen?
Floris Ik begin met mij te noemen graaf van Holland en Zeeland, want vanaf heden treed ik voor mijn Zeeuwen in het perk. U, edelen van Zeeland, hebt volmacht tot de aanval over te gaan, beoefen uw aloude handwerk: plunderen, branden, verkrachten. Dat zal Vlaanderen uit zijn tent lokken, en dan wacht ik hem op.
Beatrijs Naar Parijs, heer Floris? Ik hoor dat het daar nog erger stinkt dan in Antwerpen, en dat wil toch wel wat zeggen.
Floris Het was slechts bij wijze van spreken. Als Vlaanderen naar Engeland gaat, komt Frankrijk naar Holland; dat heet dezer dagen geopolitiek.
Scène 18
Gwijde van Dampierre, Jan I van Brabant
Gwijde U, meneer van Brabant, bent schuldig aan deze meineed van Holland; u hebt hem niet kunnen dwingen, en ik neem het u bijzonder kwalijk.
Jan I U speelt de vermoorde onschuld, maar u hebt mij vervreemd van mijn vriend, en ik neem het u bijzonder kwalijk.
Gwijde Het is meneer van Holland die zijn eed schendt!
Jan I U sloot hem op in een donker hok.
Gwijde Alweer, donker hok! Waar halen jullie het toch vandaan? Een comfortabele kerker, met kost en bewassing, dat is het. Wilt u het met eigen ogen zien?
Jan I Ik weet heel goed hoe een donker hok eruit ziet, u kunt zich de moeite besparen mij rond te leiden in uw verachtelijke cachot.
Gwijde U staat bij mij in het krijt voor dertigduizend ponden Vlaams, en met dit soort smoesjes komt u daar niet onderuit.
Jan I Gefeliciteerd, de transacties betreffende eer en geweten hebben u een flinke vordering opgeleverd.
Gwijde Het staat nog niet op mijn rekening.
Jan I Er is voor de uitbetaling geen termijn bedongen.
Gwijde Dan zou ik het geld graag vandaag nog ontvangen. Er staat een oorlog voor de deur, ik moet mijn mannen op de been brengen.
Jan I Zo, meneer van Holland dwingt u uw geld dat u niet hebt uit te geven aan een oorlog die u niet kunt winnen.
Gwijde Sluis is geplunderd en gebrandschat. Ze hebben het Zwin vol zand gekieperd. Cadzand is met de grond gelijk gemaakt.
Jan I En? Koning Edward heeft de wolstapel immers naar Vlaanderen verplaatst?
Gwijde Het is nog niet binnen. Er worden zelfs schepen gekaapt en omgeleid naar Dordrecht. Ik dacht dat meneer van Holland voor de vrede was en voor onderhandelen.
Jan I Naar het blijkt. Uw eer gebiedt u nu terug te slaan, en uw burgers en deze smaad te wreken.
Gwijde We zijn voor Middelburg nog met onze huid weggekomen, ik vrees dat we deze keer zullen moeten vechten.
Jan I De krijgskans kan keren, het is een dans rondom een vuur in de nacht waarin het zwaard schittert.
Gwijde Dan verwacht ik u en uw mannen schouder aan schouder met de mijne op het slagveld.
Jan I Ten eerste ben ik als arbiter neutraal in deze zaak, en ten tweede heeft uw partij en de partij van de vijand mij gelijkelijk verraden.
Gwijde U bent een groot strateeg, meneer van Brabant, door ons tegen elkaar uit te spelen, en een groot tacticus door ons te laten vechten om het bot en er vervolgens zelf mee vandoor te gaan.
Jan I Het is uw eigen fout, als u niet in vrede kunt leven met uw naaste buur.
Gwijde Wat zegt de strateeg en de tacticus over mijn kansen?
Jan I De Zeeuwse edelen zullen de doorslag geven; laat hun bezit ongemoeid en ze zullen aan uw kant staan.
Gwijde Nadat ze Sluis en Cadzand hebben geplunderd?
Jan I Goede raad is duur.
Gwijde Dertigduizend ponden Vlaams.
Scène 19
Floris V, Jan van Renesse, Wolfert van Borsele, Beatrijs, Raas
Floris Ik zal het u niet euvel duiden als u zich afzijdig houdt in mijn strijd, maar u zegt zich los van mij als u voor Vlaanderen in het perk treedt.
Renesse Ik heb Sluis de vuur en te zwaard verwoest.
Borsele Ik heb Cadzand in de as gelegd.
Floris Het aloude handwerk van ons grote meneren, maar Gwijde zal dat snel zijn vergeten als u hem helpt.
Renesse Zo worden we een speelbal van de grote meneren en zullen we tenslotte alles verliezen.
Borsele Volgens onze verkenners rukt Vlaanderen op naar Baarland, hij verwoest de landerijen en verbrandt de schepen.
Floris Baarland? Waarom Baarland?
Renesse Wij hebben daar bezittingen, heer.
Floris Laat hij die ongemoeid?
Borsele De rotten vergrijpen zich aan alles en iedereen.
Renesse We moeten strijd leveren.
Borsele U hebt te lang gewacht.
Renesse Voor Middelburg had u hem kunnen slaan.
Borsele U bent zo goed van vertrouwen, het siert u, maar u moet oppassen.
Floris Vechten in een harnas, dat is oppassen?
Beatrijs De hele Christenheid houdt de adem in, mijn heer en echtgenoot, iedereen bidt voor u.
Raas De mensen vragen zich af wat u voor een ridder bent, die maar praat en praat, zich laat vangen door een verrader; de mensen vragen zich af waarvoor ze belasting betalen, als u niet vecht.
Floris Mijn beste Raas, oorlogshitser en helterij afgericht tot de strijd is geen erenaam vergeleken bij vredesstichter.
Raas Niemand aanvaardt uw vrede, u zult de handschoen op moeten nemen.
Beatrijs Het is tegen mijn bloedeigen vader, maar voor mijn lieve man en mijn tere zoon.
Renesse Wij zijn geen kloosterbroeders, heer, en u bent geen koorknaap. Trek uit dat zwaard, trek uit en laat het blikkeren in het zonlicht dat onze getuige is.
Borsele Ga ons voor, toon ons dat u uw ridderslag waardig bent.
Floris Mijn ridderslag, hahaha, liever met een pennenmes dan met een zwaard – dat is een stuk veiliger.
Beatrijs Wij smeken het u, op onze knieën.
Floris Doe dat niet! Zie ik mijn edele vrouwe, mijn dappere edelen als smekelingen aan mijn voeten? Sta op, verneder u niet. Laat de wapenen nu spreken, want zo komen we er niet uit. Moge God ons vergeven.
Scène 20
Gwijde van Dampierre, Jan I van Brabant
Gwijde Onze jongens moeten eruit worden gehaald.
Jan I U stuurde ze de dood in.
Gwijde Tegen een paar gehuchten, een stelletje boeren?
Jan I De macht van Holland en Zeeland is ontketend.
Gwijde Ik denk niet dat er nu van praten nog wat terechtkomt.
Jan I U moet naar Parijs, voordat Floris van Holland er is.
Gwijde De Engelse wolstapel, dan? Die heb ik net terug.
Jan I Koning Edward wil koning Philippe omsingelen, maar wordt zelf omsingeld, ziet u dat dan niet?
Gwijde Waar staat u eigenlijk, meneer van Brabant, die zich overal mee bemoeit, maar aan niemands kant staat.
Jan I Ik ben mijn eigen partij sedert ik de enige ben die met opgeheven hoofd van hier kan gaan.
Jan I Uw hoofd is gebogen sedert Floris van Holland zijn duur gezworen eed verbrak.
Jan I Ik heb hem de wacht aangezegd, en hij zal nog van mij horen zodanig dat het hem zal spijten.
Gwijde En mijn dertigduizend ponden Vlaams.
Jan I Zijn veilig bij mij.
Scène 21
Floris V, Jan van Renesse, Wolfert van Borsele, Beatrijs, Raas
Renesse Het land van Baar is door de Vlaamse rotten in de as gelegd; de huizen zijn verwoest, de akkers tot een kerkhof gemaakt, maar de Flamingants hebben hun graf gevonden, want zij zijn verpletterend verslagen.
Borsele Dat wil zeggen, in paniek gevlucht waarbij ze meer elkaar hebben gewond en gedood dan wij ze konden achterhalen en de keel afsnijden.
Renesse Wij begonnen onze overval met een regen van stenen te doen neerdalen in de gelederen van de rampokkende benden, zodat die speelgoedsoldaatjes met rood bebloede koppen uiteenstoven totdat wij ze bij elkaar dreven met hun rug naar de waterkant, en zij smeekten om genade.
Borsele Het was een lelijk handwerk ze neer te slaan en te ontwapenen; het was meer een administratief dan een krijgshaftig karwei, de driehonderd doden die her en der op het veld verspreid lagen ten spijt.
Renesse Drieduizend man gevangen, overgeleverd, heer Floris aan uw genade.
Floris Alweer een overwinning op weg naar de ondergang.
Beatrijs Wees hen genadig, heer Floris.
Floris Zou ik drieduizend onschuldige jongens in de Schelde verzuipen, om die in bezit te kunnen nemen?
Renesse Het zou ze passen de Schelde te dempen met hun botten.
Floris Het zou Gods wrekend oordeel over ons afroepen. Ik ben daar toch al niet gerust op.
Raas Er zijn enkele mannen van geboorte onder de krijgsgevangenen.
Floris Die zullen betalen, laat de anderen vertrekken, maar kleedt ze uit tot op de naakte huid, zodat ze in Vlaanderen kunnen zien dat wie naar Holland en Zeeland gaat niet met het zwaard in de hand moge komen.
Renesse Dat zal ze leren!
Raas Ze zullen niet thuis zijn eer de storm over hun hoofd raast, heer Floris, want de wind wakkert reeds aan en het schuim staat op de golven.
Beatrijs Gods toorn ontlaadt zich over de hoofden van de verdeelde mensen.
Floris Het ziet er beroerd uit.
Raas De strijd is gestreden, u bent heer en meester in Zeeland bewester Schelde.
Beatrijs Een paar eilanden in een woeste zee, is dat zoveel strijd waard?
Floris Het zijn de slechtste vruchten niet waar de wespen aan knagen.