Aleida van Poelgeest
Toneelspel
Jacob Dekker
Toneelspel
Jacob Dekker
Aleida van Poelgeest
25-02-2022 – 30-05-2022
De minnares van graaf Albrecht van Beieren en haar vriend worden belaagd door Hoekse edelen, en door de kroonprins Willem. Ze weet van wanten en ze is van de duvel en zijn ouwe moer niet bang. Door een noodlottige samenloop van omstandigheden komt ze echter oog in oog te staan met de samenzweerders.
Aleida van Poelgeest
toneelspel
Jacob Dekker
personen:
Aleida van Poelgeest, professioneel minnares
Willen Cuser, knaap te 's Gravenhage
Albrecht van Beieren, titel: hertog, graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen
Willen van Oostervant, zoon en opvolger van de graaf
Dirk den Blote
Foyken Foykens
Claes Heynenzoon, Heraut Beieren
1e Acte, scène 1
Aleida van Poelgeest, Willem Cuser
Aleida Ze zijn aan elkaar gewaagd: de vader en de zoon, de zoon en de vader … Zelfs hun insteek is hetzelfde; ik weet soms geeneens met welke van de twee ik in bed lig.
Cuser In het donker zijn alle katjes grijs, lieve Aleida.
Aleida De katers bewijzen het door het met iedereen te doen – met Trude Zeeghers, met Barbara, Katrijn van Dumbrugh, Aleida van Houthuizen …
Cuser Alleen jij hebt ze allebei, Aleida, wat heb jij nou te klagen?
Aleida Dat we zo laag zijn gezonken, lieve Willem, alleen maar voor de politiek; ik de hoer, jij de pooier, dit is toch geen leven …
Cuser Een stenen huis in Den Haag, een kast vol mooie kleren, gouden ringen aan je vingers, elke dag warm eten, dat is geen leven?
Aleida De goden bovenop de Olympus in hun beddeke van wolken zijn eenzaam zonder liefde.
Cuser Maar jij hebt mij, je eigen lieve Willem Cuser.
Aleida Willem de Kusser! En wat kun je nog meer, behalve de minnares van de graaf van Holland en zijn beminde zoon en opvolger het bed in praten? En iedereen tegen je in het harnas jagen?
Cuser Oké, ik heb mijn leven aan je te danken, maar wat is dat leven helemaal? Opgejaagd wild ben ik. Ik hoor de brakken bassen, ik hoor de jachthoorns schallen door het dal, en de pijlen die de ijle lucht geselen met gruwelijk gefluit, en de pieken van de knechts zijn op mijn borst gericht.
Aleida En je kunt jezelf in gloeiende termen beklagen.
Cuser Wat doen we dan in bed, mijn lieve, mijn geile Aleida van Poelgeest? Je minnaars hebben je, en ik heb je niet.
Aleida De minnaars zijn dat gulden woord onwaardig, want ik laat ze alleen maar zuchten tot ze door hun eigen lendestoten in slaap zijn gewiegd, maar jou maak ik aan het lachen, en daar geniet ik pas echt van.
Cuser Als jij die kerels nadoet, inderdaad, dan lach ik me slap.
Aleida En de lach is de doodsvijand van de sex, maar de innigste vriend van de liefde, want zij gunt ons allemaal haar gunst; de een buldert het uit, de ander stikt erin, de derde meesmuilt zijn partijtje mee, de vierde lacht in zijn vuistje, en denkt: die moet ik onthouden. De lach zegt: 'Doe maar gek, dat is leuk!' Iedereen lacht maar om de stomme streken van een ander, of nog mooier en harder om andermans verdriet, het hooggestemde en vervloekte leedvermaak – ach, het is gewoon heerlijk om een kreupele te laten struikelen en een blinde de gracht in te smijten – wat een lol hebben we! – ha ha ha … Maar is dan er nog eentje die kan lachen om zijn eigen? Oh, dat is een gezegend mens, die zijn binnenste kan verwarmen en zijn donkerste dag opvrolijkt, die staat te schuddebuiken om zijn eigen scheve tronie, zijn eigen laffe hart, zijn eigen kans gemist voor open doel.
Cuser Wie is het, zeg het maar, die deze heilige zegen ten deel is gevallen?
Aleida Maar dat ben jij, Wimpie, mooie jongen, gladde jongen, bloem der ridderschap, want jij lacht niet alleen om de graaf en zijn zoontje, jij lacht het hardst om je eigen moed in afwezigheid van de vijand, en om de sprintjes die je hebt getrokken om aan de messen van je moordenaars te ontkomen.
Cuser De moed om te bluffen, bedoel je zeker, en die moordenaars waren in de meerderheid, ver in de meerderheid.
Aleida Jij stond daar met zes zwaarbewapende kerels, en twee ondermaatse vlegels met ieder één aardappelmesje joegen de hele bende uit elkaar.
Cuser Er valt hier niks te lachen.
Aleida Was ik er maar bij geweest.
Cuser Kijk jij maar uit, wie weet krijg je gauw genoeg de gelegenheid.
Aleida Ben je dan nu al bang, nu de vijand in geen velden of wegen te bekennen is.
Cuser Als ik bij jou ben, verkeer ik in levensgevaar.
Aleida En toch ben je bij me, lieve Willempie van me, ik ben wel degelijk heel erg bang. Onze verrader slaapt niet. In Den Haag blijft niets geheim, alles wat ik zeg en doe wordt gehoord, gezien en doorverteld. Ze zeggen:
'Je hebt het niet van mij, maar … die Willem en die Aleida, nou!'
– 'Willem en Aleida?'
'Ja, Willem en Aleida, die liggen elke nacht te bonken dat het Binnenhof ervan dreunt, en het Buitenhof barst zowat uit zijn voegen van het gezucht en gesteun.'
– 'Ach, wat zeg je me daar?'
'Maar dat is toch algemeen bekend.'
– 'Ik begrijp de graaf niet, dat hij dat zomaar laat gebeuren. Wat doet dat wijf met hem?'
'Ze maakt van haar bed een waar slagveld.'
– 'Hoe weet jij dat?'
'Nou, je hebt het niet van mij, maar … die Aleida zuigt het laken je reet in!'
– 'Bah, wat een vieze meid.'
En onderwijl beklagen ze zich, ze vragen zich af: waarom doet ze dat niet een keer bij mij?
Cuser In gemoede, ja, waarom doe je dat niet een keer bij mij?
Aleida Willem, jij bent een man, jij bent geen vrouw, en je moet geen dingen vragen van een vrouw die je toch niet kunt begrijpen.
Cuser Ik zou niet kunnen begrijpen waarom je zoiets vreselijks doet bij de man die je niet liefhebt, en niet bij de man die je liefhebt.
Aleida Dat zeg ik.
Cuser Dat begrijp ik inderdaad niet.
Aleida Dat is respect, wederzijds respect.
Cuser Respect van de een, geile sex van de ander?
Aleida Wil jij dan zijn zoals de ander?
Cuser Ik ben een zondaar, lieve Aleida, een man van vlees en bloed. Ik hoor het een, en ik hoor het ander, hier in Dan Haag, en dan denk ik: hé, dat is interessant.
Aleida En dan krijg je geen afkeer van me?
Cuser Dan krijg ik medelijden met je. En dan schaam ik me, dat ik afgunstig ben, op die ellendige hoerenlopers die jij zo kunstig binnenstebuiten keert dat ze niet weten wat boven en onder is.
Aleida Wat is er toch met me gebeurd? Hoe ben ik hier in verzeild geraakt? Gewoon omdat ik speels en vindingrijk ben, en nergens een been in zie, als een gezonde, Hollandsche meid die weet hoe je een geit moet melken. Ik wilde dat stenen huis te Teylingen weleens van binnen zien, staat daar de graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen voor mijn neus net toen we met zijn allen aan het dansen waren, en ik denk: wie is die dikke met die rooie baard? en ik zei tegen hem: 'Pas op, ouwe, denk aan je hart!' en hij zegt: 'Met mijn hart denk ik niet!' Dus ik zeg: 'Wat enig! Wat enige kerel ben jij!' Maar ik bedoelde natuurlijk: wat een enge vent en jij. Je bent op een feestje, je zegt niet zomaar alles. Zegt iemand: 'Kijk uit, Aleida, dat is hertog Albrecht!'
Cuser Nou, wat een toeval, zeg!
Aleida Als het over toeval gaat, heeft iedereen iets diepzinnigs te zeggen, zoals: toeval bestaat niet.
Cuser En jij ook gaat er creatief mee om.
Aleida Als het over creativiteit gaat zegt iedereen de stomste dingen. Zoals: ik heb het nodig zoals brood met kaas, worst met mosterd, zoals een vis het water. Terwijl ze allemaal net zo goed voor hun blote kunt weg kunnen leven en ook gelukkig zijn.
Cuser Jouw blote kont heeft je een heel goed leven bezorgd.
Aleida Dat zegt een man die niet weet wat een vrouw er voor moet doen.
Cuser Je had het kunnen laten.
Aleida Dat zegt een man die niet weet dat een vrouw moet doen alsof.
Cuser Alsof dat de graaf wat kan schelen.
Aleida Omdat-ie me kan vervangen, en ik wil niet vervangbaar zijn. Willem, je pest me, je noemt me met lelijke namen, zeg eens wat liefs tegen me.
Cuser Wat zei de hertog Albrecht toen de voetjes van de vloer gingen?
Aleida De hertog, die praat zoveel, en ik praat zoveel tegen hem, en ik denk weleens dat hij me begrijpt, maar dat is niet zo, hij leeft in een andere wereld, want zijn vlees is ander vlees dan het onze, zijn bloed is ander bloed dan het onze. Hij kan met me doen en laten wat hij wil, omdat hij de macht heeft, en wat ik hem niet kan verbieden kan ik hem slechts toestaan.
Cuser Zolang hij uit jouw hand eet, grijpt hij mij niet.
Aleida Ik weet het, lieve Willem, god-o-god wat haat hij die Willem Cuser, want hoewel de liefde hem niks kan schelen wil hij wel het exclusieve recht op mijn liefde, gog-o-god wat een Gordiaansche knoop is dit.
Cuser Wat zegt-ie over mij?
Aleida Let op: niet schrikken.
Aleida, Aleida, Aleida, waar ben je, Aleida, kom tevoorschijn, Aleida, waar zit je!
– Hier ben ik al, heer.
Wat heb je een foeilelijke jurk aan! Blauw is je kleur niet. Trek uit dat ellendige vod.
– Heer, ik draag er niks onder, en het is hier steenkoud want u bent te zuinig om te stoken.
Aleida, als klagen hielp was dit een betere wereld.
– Het is de ongelogen waarheid, heer.
Nou, schei er dan mee uit. Een stevige boerenmeid zoals jij heeft het niet koud als haar man haar warm houdt.
– Wat brengt u daar voor mee, heer?
Gaan we nou een partij nuffig doe? Ik hoef het je toch niet aan te wijzen, hoop ik!
– U bent zo direct, heer.
Dat hebben jullie botte Hollanders me wel geleerd.
– Kennis, heer, die u al vele jaren te sta komt.
Stekelig, Aleida? Waarom laat je dat niet aan mij over?
– Wat wilt u nou zijn: bot, stekelig, of iets er tussenin?
Iets er tussenin dat heb jij, Aleida, en daar word ik waanzinnig van.
– De waanzin maakt u kortademig, heer, en doet u hijgen als een molenpaard.
Als een Hoek of een Kabeljauw in de grafelijke raad opstaat en zulk een taal tegen mij uitslaat verzuip ik hem in hofvijver.
– In het grafelijk bed wordt men ervoor beloond, heer.
Met een dracht slagen op je blote kont, Aleida, want dat heb je verdiend met je eeuwige gesar van een oude man.
– De jeugd is wreed, heer, dat is haar exclusieve voorrecht in haar verzet tegen de macht van de tijd.
Ach, Aleida, de tijd … zie nu eens wat de tijd met mij heeft gedaan, en wees dan mild in je oordeel.
Cuser Aleida, jij moet bij de komedie, al kan ik niet zeggen wie van jullie de grootste komediant is, degene die je nadoet of degene die je speelt.
Aleida Waar heb jij het trouwens vandaan, dat ik het laken, nou, je weet wel, ergens in zuig waar het donker is?
Cuser Nou, van jou! En bovendien staat de heer onze graaf er zich op voor. Jij zuigt de toren overeind, hij blaast de roem ervan af.
Aleida Vieze kerels met hun platte fantasie, die zich voorstaan op de prestaties van een vrouw waaraan ze zelf niets, nada, niente bijdragen.
Cuser Het is je reputatie die je met je overgrote ijver dubbel en dwars hebt verdiend.
Aleida Ik wil niet dat de man die ik liefheb me zo ziet.
Cuser God zal het je lonen, want je hebt veel liefgehad.
Aleida Kwam Hij me maar halen, want ik zie geen uitweg meer.
Cuser We moeten volhouden, Aleida, de hertog heeft het eeuwige leven niet.
Aleida Wij evenmin, Willem. Hoe ontsnapt een dergelijke goddeloosheid aan je mond? Ik bid voor mijn heer de hertog dat hij lang en gelukkig mag leven.
Cuser Is hij dan niet gelukkig, hoewel hij al lang leeft?
Aleida Hij weet ook wel dat de liefde hem is ontgaan, en dat zijn mannelijk geslachtsdeel hem daarin parten speelt, want de lust heerst over hem, en zijn hart is leeg.
Cuser Het was toch liefde op het eerste gezicht tussen jullie?
Aleida Het was het grafelijk woord dat sedertdien over ons heerst.
Cuser Dwang. Het was dwang.
Aleida Het was dwang, ja dwang. Die man hoort geen nee als het tegen hem wordt gesproken; hoort hij het wel, beneemt hij de ontkenner de adem. De raad die hem onwelgevallig is valt bij hem aan dovemans oren. Maar, hij wil wel bevestiging en horen dat hij gelijk heeft, dat hij lief is, dat hij het beste met iedereen voor heeft.
Cuser Ben jij dan de enige die hem mag treiteren?
Aleida Het maakt hem alleen maar geiler.
Cuser Aleida, zeg het me, wat moet ik doen om jou het bed in te praten?
Aleida Je moet het in ieder geval niet doen als de hertog onze heer.
Aleida, trek je jurk over je hoofd, en laat je kont zien.
En dan moet ik me schrap zetten om een paar meppen op te vangen. Als ik hard schreeuw krijgt-ie een stijve, want hij is ongeduldig, hij wil meteen op de bok, en hij wordt gewelddadig als het niet snel genoeg gaat naar zijn zin. Als ik tijdens en na afloop van de hele godvergeten ceremonie tranen met tuiten huil heeft hij spijt, en maakt-ie dat-ie wegkomt. Dan krijg ik binnen een halve dag, soms binnen een uur, een nieuwe jurk, een versierde kruik met zoete wijn, een potje zalf voor mijn bont en blauw gemepte billetjes. Hij gaat me uit de weg, een tijdje, totdat-ie me weer ergens ziet staan, of mijn stem hoort, en dan is het weer:
Aleida, Aleida, Aleida, waar ben je, Aleida, kom tevoorschijn!
En natuurlijk heb ik de pest aan hem en walg ik van dat wangedrag, maar dan voel ik diep van binnen dat de heer onze hertog ook maar een mens is, een man, in een positie waarin het bestaan van een man heel moeilijk is, en dan ren ik door de gangen van het Binnenhof, en dan roep ik: 'Hier ben ik al, heer.' Een vrouw voelt nu eenmaal voor de man met zie ze het doet.
Cuser Je maakt me verdrietig met je verhalen, terwijl je me blij moest maken met je liefde.
Aleida Ach, lieve Willem, het is alles mijn schuld, je moet je van mij losmaken en een vrouw hebben die je niet hoeft te delen met een ander, want hoeveel ik ook van je hou, gaat het tussen ons steeds over die ander.
Cuser Die graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen is, die het op mij heeft gemunt, en ik leef alleen nog omdat jij hem om je vinger kunt winden.
Aleida Ik zeg je: het is niet voor eeuwig.
Cuser De dood is eeuwig, maar de hertog heeft een opvolger, en jij kent die beter dan wie ook, beter dan zijn eigen vader, en die rotzak gaat zijn vader opvolgen.
Aleida Jij moet echt maken dat je wegkomt, Willem, ik zeg het je voor de laatste keer: wegwezen jij!
Cuser Waar ben ik veilig? In mijn graf soms?
Aleida Ik stond erbij te huilen toen die ene ridder werd begraven, ik ben effe zijn naam kwijt. Albrecht zei: 'Ik huiver van het graf.' Maar Willem van Oostervant, zijn lieve zoon, had een uitstekend humeurtje, hij zei: 'Ik zie graag dat al mijn vijanden zo netjes worden begraven.' Ik zei: 'Heer Willem van Oostervant, wat zegt u, u bent een sterfelijk mens, gedenk God die over leven en dood regeert.' Hij zei: 'En ik regeer over de wereld,' en hij fluisterde in mijn oor: 'En over jouw hart.' De rillingen lopen me nog over de rug. Hij zit daar in Quesnoy in Henegouwen graafje te spelen met dat ellendige wijf van hem dat hij daar laat om de vriendin van zijn vader te naaien, en zijn vader doet net alsof zijn neus bloedt.
Cuser Mijn bloed kookt om ze aan mijn zwaard te rijgen.
Aleida Ze zijn allebei zo sterk als een beer.
Cuser Ik vergiftig ze, ik steek ze van achteren neer, ik maak ze van kant.
Aleida Laten we bidden, lieve Willem.
Cuser Ik heb wel wat anders in de zin.
Aleida Ik kan niet meer, ik moet mijn hart openen aan de Heer onze Verlosser voordat ik de liefde helemaal ben vergeten. Tast dit kruis aan, Willem, en volg mij in mijn gebed.
Cuser Wat biechten van zonden die we niet hoeven te begaan in onze dans om het gouden kalf, want straks in de slaapkamer van de hertog, of die van zijn zoon, zeg je toch weer heel andere dingen.
Aleida Mijn geloof zal mij behouden.
Cuser Of anders je gladde tong, je fantasie, je technische kunstgrepen, je weet ik veel. En ik ben eenzaam en alleen, en zonder jouw liefde gebleven.
Aleida Heer, ik bid voor mijn eigen lieve Willem Cuser; behoud hem in Uw genade grondeloos, genees de verbittering van zijn hart en geef hem aan mij. Amen.
Cuser De grootste zondaren bidden het vurigst.
Aleida Dan zou ik maar eens beginnen als ik jou was, straks is het te laat.
Cuser Jij praat maar en je praat maar, Aleida, en de zoetste uurtjes van de nacht gaan ermee heen.
Aleida Hou me vast, Willem, vraag het onmogelijke niet van me.
1e Acte, scène 2
Dirk den Blote, Foyken Foykens, Willem van Oostervant
Dirk Nou, wat zei ik, die twee liggen de hele godgeklaagde nacht met mekaar te vozen.
Foyken Ze dachten zeker dat zoiets in Den Haag onopgemerkt zou kunnen passeren.
Dirk Het is natuurlijk echt een hele mooie meid.
Foyken En als de helft waar is van wat er over haar wordt verteld …
Dirk Dan is het genot de pijn wel waard.
Foyken Wanneer pakken we die rat nou eindelijk?
Dirk Hij zorgt wel voor zijn veiligheid.
Foyken Aleida zorgt wel voor zijn veiligheid.
Dirk Dan komt hij vannacht in ieder geval niet meer tevoorschijn.
Foyken Als we de hertog eens tipten?
Dirk Foyken, denk na! De hertog weet precies wat ze doet, maar als we hem ermee confronteren moet hij ingrijpen, dat wil hij niet en dus krijgen wij de schuld.
Foyken Wat nou, de schuld?
Dirk Aleida lult hem om, dat hij kan doen alsof hij niet ziet wat hij ziet, al ligt ze met haar benen naar het plafond de zoldering te witten met de vleeskwast van Willem Cuser.
Foyken En dan zijn wij de sigaar, wil je zeggen.
Dirk Krijgen wij het loon van verraders.
Foyken Dat ons dubbel en dwars toekomt, trouwens.
Dirk We hadden hem tot twee keer toe te pakken, tot twee keer toe is hij ons ontkomen en nu heeft hij Aleida die hem beschermt.
Foyken Hoe doet-ie dat toch?
Dirk Wat bezielt haar? Zo'n laffe hond, zo'n liegebeest, zo'n moederskindje.
Foyken Vrouwen die de beste kerels kunnen krijgen, aan elke vinger van elke hand twee, hebben altijd ergens een sukkel waar ze op soppen.
Dirk Aan de ringvinger van haar linkerhand heeft ze er ook twee, de heer de hertog onze graaf, en die smerige rotzak van een zoon van hem.
Foyken Dat geeft te denken.
Dirk Ik denk het volgende: die smerige rotzak van een zoon van hem gaat ons bijstaan in de vreselijke wraak die ons hart nu al zo lang verteert van woede en afgunst.
Foyken Zoontje Willem van Oostervant die altijd alles wil hebben wat zijn vader heeft.
Dirk En als zijn vader hem het ene aanraadt, doet hij altijd het andere.
Oostervant Dat hoorde ik even niet.
Foyken U in Den Haag, heer Willem, hoe is het mogelijk?
Oostervant Dat je het niet wist?
Foyken Iedereen weet altijd alles hier in Den Haag.
Oostervant Alles is veel. Zijn ze in haar kamer?
Dirk Al de hele avond en de halve nacht.
Oostervant Zij liggen in hun warme bed te genieten, wij staan hier in de kou te klappertanden.
Dirk We kunnen hem pakken nu hij op zijn hoer ligt.
Oostervant Zij is geen hoer, zij is een femme politique, zoals een amazone heerst over haar hengst, met haar kruis in zijn nek.
Foyken Wat kan mij het schelen wat ze is, meneer van Oostervant, van mijn part rijdt ze op een wallevis in de oceaan, die om de zoveel tijd haar vagina een douche geeft, wij willen die etterbak van een Willem Cuser aan het spit rijgen, met haar erop of eronder.
Dirk Voor de Hoeksche zaak, meneer.
Oostervant Het zou mij spijten van die meid.
Dirk Meneer, is het waar wat erover haar wordt verteld, ik bedoel, over dat heersen over hengsten met haar kruis in hun nek.
Oostervant In Den Haag blijft niets geheim, maar onder het doorvertellen worden de verhalen nog weleens verfraait, anders zou het niemand meer interesseren.
Foyken U ben te benijden, meneer.
Oostervant Als jij het zegt, maar ik ben met die gortdroge trut van Bourgondië getrouwd, ik behelp me slechts met de meiden die mijn vader bij elkaar drijft als schapen in de schaapskooi.
Dirk En nu is die smerige Willem Cuser in haar slaapkamer, meneer, schreeuwt dat niet om wraak?
Oostervant Het kan me geen moer schelen, al deed ze het met heel Den Haag.
Foyken Het komt in de buurt, meneer.
Oostervant De Kabeljauwen moeten weten wie de opvolger in Holland, Zeeland en Henegouwen is, en Willen Cuser om zeep helpen is min of meer de stille wenk, als het ware.
Dirk Wij staan bereid, meneer.
Foyken Bij dit zwaard, meneer, dat dorst naar het bloed van die ellendeling.
Oostervant Jullie goede wil, waarvan ik overtuigd ben, heeft in voorgaande gevallen nog niet tot succes geleid, en mijn vermeende betrokkenheid is inmiddels een publiek geheim.
Dirk U bent Den Haag onopgemerkt binnengeslopen, meneer, u kunt er ook zo weer uit.
Foyken Het treft mij onaangenaam dat u twijfelt aan onze doortastendheid.
Oostervant Jij neemt het woord doortastendheid in de mond, Foyken Foykens?
Foyken Ik net zo goed als een ander.
Oostervant Dan daag ik je uit op de eer van je o zo bloeddorstige zwaard.
Foyken Hier is het, meneer, geef slechts last en het trekt uit moorden.
Oostervant Ruim alles en iedereen uit de weg die jou in de weg staat Willem Cuser naar de andere wereld te helpen, bij voorkeur voordat hij heeft kunnen biechten, of zelfs maar een weesgegroetje bidden …
Foyken Het zal gedaan zijn.
Oostervant Jij, Dirk den Blote, ik hou je verantwoordelijk voor de doortastendheid van deze slagersknecht die zijn eerste ribkarbonade nog moet uithakken.
Dirk Ik zal mijn zwaard dopen in het bloed van Willem Cuser, of ik ben Dirk den Blote niet.
Oostervant We zullen zien wat je dan wel bent.
Foyken Waar bent u in de tussentijd, meneer?
Oostervant Niet in Den Haag, zoals ik daar ook nu niet ben.
Dirk En weg is-ie.
Foyken Daar zijn we mooi ingestonken.
Dirk Het is een sinister heerschap.
Foyken Hij bespeelt mijn eergevoel terwijl hij er zelf tussenuit knijpt.
Dirk Zo is de zaak van de Hoeken.
Foyken En van de Kabeljauwen, zolang hertog Albrecht ze allemaal in zijn zak steekt.
Dirk Wij vechten voor de hoge heeren, en als wij dood en begraven zijn, sluiten zij vrede.
Foyken Dat zullen we dan nog weleens zien. Te lang, veel te lang gaan de Hoeken gebukt onder dit slaafse juk; we wentelen het van ons af en steken er de brand in.
Dirk We gooien de knuppel in het hoenderhok, om in de geest van Willem van Oostervant te spreken.
Foyken Hij praat over beesten alsof hij het met ze doet.
Dirk Wie het met hem doet, wordt vanzelf een beest.
1e Acte, scène 3
Albrecht, Claes Heynenzoon
Albrecht Wachter, wat is er van de nacht?
Claes Er sluipen Hoeken rond in Den Haag, meneer, die het op Willem Cuser hebben gemunt.
Albrecht Wie niet?
Claes Er is een derde bij …
Albrecht Toch niet de Heilige Geest, hoop ik.
Claes Ik kan zijn gestalte niet thuisbrengen, en hij hult zich in een tijdzware, zwarte kapmantel.
Albrecht Zou het kunnen?
Claes Uw zoontje kan onmogelijk in Den Haag zijn zonder dat ik het weet, meneer.
Albrecht Wie is het dan?
Claes Ik kom erachter, of ik ben de Heraut Beieren niet.
Albrecht Ik denk weleens: is de Heraut Beieren niet een beetje te goed van alles op de hoogte.
Claes Dat is mijn vak.
Albrecht Je ruikt het aas in de rattenval, mijn beste Claes; laat het er in vredesnaam in liggen te rotten.
Claes U leeft uw leven tussen vijanden, meneer, ik maak me zorgen.
Albrecht De vervloekte Hoeken en Kabeljauwen met al die kleine riddertjes tuk op de sinecures aan het hof; waarom verzuip ik ze niet stuk voor stuk?
Claes Dat is tirannie, en als u zich tegen ze keert, sluiten ze zich aaneen.
Albrecht En gaan ze over mijn lijk weer verder met elkaar te vermoorden.
Claes Ondank is 's werelds loon.
Albrecht Ik ben jou dankbaar, mijn beste Claes, die Goddank geen Hollander en geen Zeeuw bent.
Claes Daardoor zie ik te duidelijker dat de oude partijhaat oplaait. Wat moet u met die verdomde Willem Cuser? Hij plundert de staatskas, hij houdt het met de vrouwe Aleida, hij trekt de haat van de Hoeken, hij laat u winnen als u skaak met hem werpt.
Albrecht Jaja, en dat is in jouw ogen nog het ergste.
Claes Inderdaad! Die laffe hond is tot twee keer toe het veld van eer ontvlucht toen de Hoeken hem naar het leven stonden. Nou vraag ik u!
Albrecht Beter een levende Willem dan een dooie hond.
Claes U bedoelt omgekeerd, neem ik aan.
Albrecht Wat bedoel ik?
Claes Een levende hond, liever dan een dooie Willem.
Albrecht Dat was een geintje, Claes, een geintje weet je wel.
2e Akte, scène 1
Albrecht, Willem Cuser
(stelling op het demonstratiebord: Wit koning h4, dame h3, loper e5, loper g6, a3, b4, d4, f3, h5; Zwart koning d5, dame d2, paard e7, paard f6, a7, b6, g7, h6. Stelling na zet 54, wk match Kortsnoj – Karpow, partij 5, Baguio City 1978)
(Willem voert de witte stukken aan)
Albrecht Jij moet vooral zo doorgaan, Willem Cuser, ja, jij, hoor je me? Gewoon zo doorgaan, en niet zeggen dat ik je niet heb gewaarschuwd. Wat zeg ik? Dat kun je dan niet eens meer zeggen. Doe eens een trek!
Cuser Ik denk na, heer, in mijn eigen tijd.
Albrecht Doe je overal zo lang over, ben jij niet te porren voor een vluggertje?
Cuser We werpen een partijtje skaak, heer, met klassieke bedenktijd – die gun ik mij.
Albrecht Klassiek, snel, armageddon, je weet dat je niet kunt winnen!
Cuser Ik zie anders plenty mogelijkheden voor zwart in deze stelling.
Albrecht Lul niet! Je laat de ene keer je koning pennen, dan zie je weer een vork van het paard over het hoofd, of je geeft één, twee torens pardoes cadeau. Soms verdenk ik je ervan dat je mij laat winnen omdat ik de graaf van Holland Zeeland en Henegouwen ben.
Cuser U speelt gewoon goed, heer, of: beter dan ik.
Albrecht Het is ontspannend, om een keer aan één kant te staan, in plaats van Hoeken en Kabeljauwen tegen elkaar uit te spelen en tegelijk in eigen rijen tegen elkaar op te zetten. Kom, doe eens een trek.
Cuser De vorige keer zag ik een matje over het hoofd; dat mag me niet nog eens gebeuren.
Albrecht Daarom leid ik je af. Dacht jij soms dat ik niet voor mijn eigen kon zorgen en jouw matje niet al van mijlen ver heb zien aankomen?
Cuser Nou, ik zie het niet, neem me niet kwalijk.
Albrecht Binnen dertig seconden, Willem, tel maar af.
Cuser Ik zou niet weten welk karwei ik binnen dertig seconden zou kunnen klaren.
Albrecht Ook de liefde niet, Willem? Zo kom je niet aan regeren toe.
Cuser Alsof ik dat ambieer.
Albrecht Ik demp de hofvijver met lui die dat ambiëren.
Cuser Maar iedereen mag toch liefhebben, heer? Over wie moet u regeren als we Holland en Zeeland niet mogen bevolken?
Albrecht Over onderdanen regeren is één ding, regeren over het hart van een vrouw is wat anders.
Cuser U regeert over alle vrouwen in het graafschap.
Albrecht Dat bedoel ik niet, sukkel, dat weet jij ook wel; draai er niet omheen.
Cuser Regeren over het hart van een vrouw is één ding; uw hart laten regeren door een vrouw is wat anders.
Albrecht Als ik dat toelaat word ik een partij, en dan heb ik burgeroorlog.
Cuser U bent te beklagen, heer.
Albrecht Op mij worden geen aanslagen gepleegd, omdat ik te beklagen ben wat betreft de liefde; jou staan ze naar het leven, omdat je geluk hebt in de liefde.
Cuser Ik sta er zelf ook van te kijken, heer.
Albrecht Ik maak maar een geintje, Willem. We weten best dat jij een gauwdief en een ladelichter bent, dat je kunt liegen alsof het gedrukt staat en je hebt de gave de verkeerde mensen tegen je in het harnas te jagen, uitgezonderd alle dames; getrouwde vrouwen en lichtekooien, huwbare jongedames en wijze matrones, ze lopen allemaal weg met je. Zeg op, en dit is een bevel van de landsheer: hoe doe je dat?
Cuser U kunt beter vragen wat ik niet doe.
Albrecht Je treiter me, Willem. Oké, wat doe je niet?
Cuser Ik breek dus haar slaapkamer niet open, straalbezopen en met een volle blaas; ik neem de bewuste dame niet in de houdgreep dat ze geen lucht meer krijgt, ik geef haar geen billenkoek zodat ze huilt en gilt; ik ga er niet als een wildeman overheen als zij er nog niet klaar voor is – dat soort dingen, u weet wel, de doorsnee liefdeloze gestampte pot waar de vrouwen in Holland het doorgaans mee moeten doen voor de glorie van de mannelijke eer, subsidiair behoefte bevrediging.
Albrecht Ik zou mij hierin herkennen?
Cuser Weet ik het, ik ben er niet bij als u uw vrouw vereert met uw onverdeelde aandacht.
Albrecht Maar, als je haar dan niet wurgt, in elkaar slaat en verkracht, wat doe je dan?
Cuser Er zijn geen wetmatigheden, maar ik hanteer wel bepaalde richtlijnen.
Albrecht Als man van de praktijk ben ik daar nieuwsgierig naar.
Cuser Ik maak een afspraakje, zodat ze zich erop in kan stellen, ik kom op tijd, ik neem een kleinigheidje mee of een lekkernij: een paar tompoezen, of zo, en als ze muzikaal is neem ik mijn lier mee en dan zing ik eens wat. Ik ben zuinig met complimentjes: één is genoeg, maar ik moet het wel menen, dus als ze met haar linkeroog in haar rechter broekzak kijkt, dan vermijd ik elk commentaar op oogkleur en leesblindheid, maar dan prijs ik haar slanke leest – als ze die heeft – want vleierij is de doodsvijand van de liefde. Dat is allemaal nog bijkomstig; het voornaamste is de conversatie, de kunst van het levendige gesprek in een geborgen omgeving waarin een man en een vrouw vertrouwelijk met elkaar kunnen spreken.
Albrecht Zoals wij hier en nu. Ben jij soms bezig mij het bed in te praten?
Cuser Lukt het al een beetje?
Albrecht Doe een trek, en hou je geile praatjes voor je.
Cuser Het bed is het doel niet; het doel is haar hart.
Albrecht Mijn bovenste beste Willem, mijn hart heb je, dat weet je toch.
Cuser Ik koester het als mijn leven.
Albrecht Omdat het je leven is. Jij bent mijn enige vriend, hier in dat ellendige Den Haag, en daarom ben je des te meer gehaat – en daarom vrees ik voor je.
Cuser Ik kan voor mezelf zorgen, heer.
Albrecht Stoer ben je, alleen jammer dat ik er niks van geloof. Maar zeg op, hoe vergaat het je in bed met de dame wier hart je hebt veroverd met dat eeuwige geslijm van je. Ik ben effe haar naam kwijt.
Cuser Tja, de conversatie gaat voornamelijk over het gevoel, over het hart en derzelve inhoud, en gelet op de zeden en gewoonten hier in de moerasdelta, rijzen er klachten over eenzaamheid, mishandeling en verwaarlozing – dat soort dingen – en omdat ik daar naar luister vergaat ondertussen de lust, en alles wat ze normaal gesproken tussen de lakens allemaal uitvreet, gaat aan mijn neus voorbij.
Albrecht Het is toch godgeklaagd! Moet een man dan leven van hoop alleen?
Cuser De hoop dat andere kerels hun gore jatten een keer thuishouden.
Albrecht Een trek, Willem, doe een trek!
Cuser Loper g6 – e4. Skaak!
Albrecht Fout, sukkel! Matje gemist!
Cuser Wat dan, ik zie het echt niet!
Albrecht 1. Loper f7, skaak! – Koning c6. 2. Dame e6, skaak! – Koning b5. 3. Dame e4, skaak! – Koning a4. 4. Dame a6, mat!
Cuser God gloeiende gloeiende gloeiende …
2e Acte, scène 2
Foyken Foykens, Dirk den Blote, Willem van Oostervant
Foyken Wat doen ze?
Dirk Ze werpen een skaak.
Foyken Maar Willem doet geen trek.
Dirk Dan staat hij gewonnen.
Foyken Ik ben een boon als ik dat achterbakse spelletje begrijp.
Dirk Hertog Albrecht wint alleen van Willem Cuser.
Foyken Laat Willem hem winnen?
Dirk Met Willem weet je het nooit.
Foyken Dus hij waakt ervoor het humeur van de hertog niet te bederven.
Dirk Als jij nou weet, je weet het gewoon, dat de tegenstander je voor de gek houdt, hoe kun je dan geloven dat je eerlijk hebt gewonnen?
Foyken Wat wil de heer onze hertog van die smerige rat van een Willem Cuser?
Dirk Aleida wil Willem, en de hertog moet hem haar geven, anders klemt ze haar benen, en haar kaken bovendien, stijf op elkaar.
Foyken Wij zijn al geen haar beter, wij mogen haar ook niks doen.
Dirk Alsof ik dat zou willen.
Foyken Je gaat mij toch niet vertellen dat jij ook een oogje op dat mokkel hebt?
Dirk Nou, als al die kerels erop springen als een bok op een haverkist, dan moet daar toch iets in zitten, in zo'n mokkel.
Foyken Er zit een gat in.
Dirk Dat is het hem nou juist.
Foyken Kijk, Willem doet een trek!
Dirk Hoe kan ik dit pleit verliezen, dat denkt-ie, daarom duurt het zo lang.
Foyken Toch is de hertog niet achterlijk.
Dirk Hij hoeft niet te spelen voor zijn leven als hij skaak werpt.
Foyken Ja hoor! De hertog doet Willem voor hoe hij had kunnen winnen.
Oostervant En, hoe is de stelling?
Dirk Ik schrik me iedere keer het lazarus als u zo opeens voor me staat, heer Willem.
Oostervant Zelfs als jullie niks geen rottigheid over mij te berde brengen?
Foyken De stelling was glad gewonnen, meneer, dat zag ik zelfs van deze afstand. Als Willem Loper f7 skaak speelt loopt de zwarte koning mat, zoals iedere lezer voor zichzelf kan vaststellen.
Oostervant Die hufter laat hem winnen!
Foyken Wat zou u doen?
Oostervant Ik zou het niet laten aankomen op een gewonnen stelling, dat is te doorzichtig.
Dirk We kunnen hem niet pakken, meneer! Of hij zit skaak te werpen met onze heer uw geliefde vader, of hij ligt te ketsen met de vrouwe Aleida.
Foyken Hij is zo glad als een aal in een emmer snot.
Oostervant Met die gewonnen stelling overspeelt hij zijn hand.
Dirk De Hoeken staan klaar, meneer, geef slechts last en we trekken erop los!
Foyken U moet de vrouwe Aleida op de een of andere manier, eh, van hem losweken, meneer.
Dirk Als u nu bij haar bent, dan kan hij niet bij haar zijn, als u begrijpt wat ik bedoel.
Oostervant Want dan vermoord ik hem, dat staat als een paal boven water.
Foyken De mensen zullen u evengoed met de vinger nawijzen, waarom gaat u niet met open vizier te werk.
Foyken De Hoeken verwachten van u dat u voorop gaat, dat u regeert en tot een offer bereid bent, ook al is dat offer slechts een geil vriendinnetje.
Oostervant Wat let me om jou je brutale rotsmoel het zwijgen op te leggen, stuk ellende dat je bent!
Foyken Het is de ellende met de liefde die jan en alleman hier de vrouwe Aleida toedraagt, alsof er in Holland gebrek is aan lekkere wijven.
Dirk U bent officieel niet in Den Haag, gaat u naar de vrouwe Aleida toe, vier uw lusten bot in haar bed, dan denkt u allengs anders over haar kont en haar tieten.
Oostervant De bevrediging wakkert de lust slechts aan.
Foyken Het zwakke geslacht, waar hebben we het over?
Dirk Het is toch bij God niet de eerste, meneer, hoeveel bastaarden hebt u inmiddels op uw naam staan?
Oostervant De vrouwe Aleida zal mij een zoon geven.
Foyken let op! De heer hertog en Willem Cuser zetten nog een partijtje op.
Dirk Ga nu naar de vrouwe Aleida, wie weet wat u in één nacht kunt bereiken.
Oostervant Ik ben al weg.
Foyken En weg is-ie.
Dirk Ik heb er geen vertrouwen in.
Foyken Even onder ons, heb jij het dan met de vrouwe Aleida gedaan?
Dirk Wie niet?
Foyken Nou, ik niet … Heb ik wat gemist dan?
2e Acte, scène 3
Willem van Oostervant, Aleida van Poelgeest
Aleida … gij zijt gezegend onder de vrouwen, gezegend is met u de vrucht van uw buik, Jezus Christus, amen. Wees gegroet, Maria, vol van genade, de Heer is met u …
Oostervant Bid voor ons in de ure des doods …
Aleida Wie daar! Wat moet dat?
Oostervant Rustig, lieve Aleida, ik ben het maar.
Aleida Lazer op, vent, heb ik dan nooit rust!
Oostervant Herken je je eigen Willem niet?
Oostervant Ik heb er zoveel, en ik ben van geeneen gediend, blijf met je gore poten van me af en sodemieter op.
Oostervant Weet je wel wat ik riskeer om bij je te kunnen zijn?
Aleida Hooguit die rotkop van je. Zal niemand merken als die er wordt afgehakt. Wapen, wapen, ik word aangerand!
Oostervant Aleida, ik ben het, Willem van Oostervant.
Aleida Willem? Maar jij bent helemaal niet in Den Haag.
Oostervant Waar ben jij dan, als je niet bij mij bent?
Aleida In de kapel om te bidden voor mijn ziel. Neem daar een voorbeeld aan, want als u incognito in Den Haag bent, bent u uw leven niet zeker.
Oostervant Hou je dan stil, Aleida, je brengt ons allebei in gevaar met je geschreeuw.
Aleida U komt in Den Haag met stille trom om uw ritmische oefeningen met mij te houden.
Oostervant Om je te overtuigen van mijn liefde.
Aleida Als u dat voor mij doet, doe het dan maar niet.
Oostervant Je bent wreed, lieve Aleida, maar ook moedig, want je weet wel wie je voor je hebt.
Aleida Complimenten uit uw mond zijn loze platmakertjes.
Oostervant Zo plat dat jij nooit meer opstaat?
Aleida Dreigementen stuitten af op mijn hart van steen.
Oostervant Zolang het klopt wil ik het gesteun horen.
Aleida U bent in Den Haag zonder dat uw vader het weet, dus u hebt een of ander onvrolijk karweitje op te knappen en ik wed er een hele halve stuiver om dat Foyken Foykens en Dirk den Blote hierin zijn betrokken.
Oostervant Zal ik jou eens verklappen wat het onvrolijke karweitje is?
Aleida Willem Cuser om zeep helpen. Denkt u dat ik achterlijk ben?
Oostervant Bid voor zijn ziel, want hij is verloren.
Aleida Wapen! Wapen! Wachters, wapen! Een rat, ik heb een rat in mijn gemak.
Oostervant En nou hou je je kop dicht, ellendig stuk vreten dat je bent! Ik ben ook maar een man, ziek van liefde voor jou, mijn heerlijke, mijn brutale, mijn schone en geile Aleida van Poelgeest, die tegen heug en meug is verzeild geraakt in de grote politiek van onze dagen – tegen wil en dank het liefje is van meneer mijn vader – ik wil niet dat jij opdraait voor de misdaden van Willem Cuser, die staatsvijand nummer één is – ik wil niet dat jij tussen de wielen komt en met hem wordt vermorzeld, als het graan in de molen van Janssen, als druiven in de wijnpers van Pieterse – oh – ik zie je bloed al stromen in de vaten om de wijn te dezemen die ik alleen met tranen zal kunnen drinken – zie op mij, Aleida, je minnaar, je bewonderaar, de hoop van mijn huis van Holland, wees mij genadig, zorg dat jou niets overkomt, laat me je koesteren in mijn armen.
Aleida Kom hier dan, en geeft antwoord: wat heeft Willem Cuser u gedaan?
Oostervant Willem Cuser is een corrupte ladelichter en een betrapte leugenaar, die allang had moeten worden opgeknoopt. Hij houdt het met de Hoeken en de Kabeljauwen tegelijk en speelt ze tegen elkaar uit, en ja, hij heeft een plaatsje veroverd in jouw hart en omdat jij bent die je bent, kan ik dat niet verdragen.
Aleida Als u me eenmaal voor jezelf hebt, is de lol eraf.
Oostervant Ik zweer je, Aleida, bij de Heilige Maagd …
Aleida Laat de Heilige Maagd erbuiten, schooier, hoerenloper, die is niet van u gediend.
Oostervant Voor mij ben jij aan de koningin van de hemel gelijk, daarom wil ik een kind van je.
Aleida Ik doe het met jan en alleman, u bent wettig getrouwd; doe het een keer met uw eigen vrouw.
Oostervant Die trut weet niet eens waar het zit, en als ik haar zie krijg ik pijn aan mijn ballen.
Aleida Wat bent u voor een vent, kunt u uw eigen vrouw niet eens naaien?
Oostervant Een zoon! Een zoon van jou. Jij bent zo gezond, zo mooi, jij geeft me een kind, een zoon van de liefde, een zoon van Holland.
Aleida Wat zal uw schoonvader daarvan zeggen, die bloedzuiger van een heer Philippe, zich noemende de Stoute, en uw zwager, die beroepsmoordenaar van een Jan zich noemende zonder Vrees.
Oostervant Het einde der tijden is nabij, lieve Aleida, sedert die schoften zich ermee bemoeien, en daarom wil ik jou, jou alleen, oh, de passie en de oprechte liefde voor jou en het vaderland bewegen me.
Aleida U hebt al een heel elftal bastaarden, en hun moeders hebt u vast hetzelfde beloofd.
Oostervant Aleida, hoe kun je zoiets denken? Het leven aan het hof heeft je ziel bedorven. Vertrouw je hart toe aan mij, ik ga van dat lelijke wijf af, dat hebzuchtige kreng, mijn schoonfamilie kan me gestolen worden, die lui willen Holland en jij en ik moeten dat verhinderen.
Aleida Politiek bedrijven in het bed, dat is uw combi-deal.
Oostervant Liefde en politiek zijn in jouw bed hetzelfde.
Aleida Praatjes voor de vaak. U kunt niet scheiden uit de echt met een prinses van Bourgondië. U zult uw lieve zoon geen graaf van Holland kunnen noemen, tenzij u hem verwekt bij uw eigen vrouw. Maar wat doe u? U put uw beste krachten uit in mijn bed omdat u mij niet gunt aan uw vader.
Oostervant De ellende met mijn vaders vriendinnen is dat ze allemaal even gehaaid zijn.
Aleida Uw vader gunt me mijn eigen leven.
Oostervant Dat eigen leven van jou is die Kabeljauw van een Willem Cuser.
Aleida Mijn Willem Cuser is een partij voor zijn eigen.
Oostervant Hij zal je laten vallen als een baksteen zodra de hertog zijn heer jou laat vallen.
Aleida Dan ben ik van jullie allemaal verlost.
Oostervant Geef je verzet op, Aleida, betaal je tol aan de natuur en kom in mijn armen.
Aleida In uw armen rust ik niet uit, heer Willem.
Oostervant Ik val snel genoeg in slaap.
Aleida Als ze u hier vinden, dan rijgen ze ons allebei aan één zwaard.
Oostervant Laat mijn zwaard vannacht voldoende voor je zijn.
Aleida De nachten met u zijn gelukkig kort.
Oostervant Dan kan ik in één nacht vijftig vrouwen zwanger maken, en dan krijg ik vijftig kloeke zoons.
Aleida Opschepper. U bent Hercules niet als u zo rondspookt in Den Haag. Zo zult u alleen maar een gluiperige dochter verwekken die het graafschap zal verspelen.
Oostervant Dan hoef jij ook niet bang te zijn dat ik een zoon bij je verwek.
3e Acte, scène 1
Albrecht, Willem Cuser, Foyken Foykens, Dirk den Blote, Claes Heynenzoon
Albrecht Als jullie denken dat er ook maar iets in Den Haag rondgaat of rondloopt dat ik niet weet, dan hebben jullie het mooi mis.
Dirk Onze aanwezigheid is volstrekt legitiem, wij lopen open en bloot rond in Den Haag.
Albrecht Wel bloot, Dirk den Blote, maar laat dat open weg aub. Je bent niet in Den Haag omdat de haring hier beter is dan elders. Zeg op, wat moet dat hier?
Dirk Ik heb huizen hier, grond, contanten, dat zijn belangen die ik moet behartigen.
Albrecht Waarom zeg je niet dat Den Haag je persoonlijk bezit is?
Dirk Niet van mij alleen, er zijn er meer zoals ik.
Albrecht Hoeken, bedoel je, die doen alsof Holland van hun is.
Dirk Om van Holland te houden wat nog van ons is.
Albrecht Tel ik daarom op straat meer Hoeken dan ik in jaren bij elkaar heb gezien?
Dirk Dat zou best eens kunnen, want wij willen niet dat ons nog eens alles wordt ontnomen, en wij in ballingschap moeten rondzwerven – en als we een keer terug mogen komen daar dik voor moeten betalen, en onze huizen waarvan stock, noch staack, noch muur was staande gebleven, van de grond af aan weer op moeten bouwen.
Albrecht Dat is alles tientallen jaren geleden geschied toen het land en het volk tegen zichzelf was verdeeld en Hoeken en Kabeljauwen elkaar doodsloegen, en mijn arme, betreurde broer Willem, een kind nog zoals hij was, de orde moest herstellen.
Cuser Nu hebben jullie Hoeken opeens weer een grote mond, over onrecht jullie aangedaan, en schulden die nooit zijn vereffend en jullie ontzien je niet de Kabeljauwen naar het leven te staan.
Foyken De Kabeljauwen heulen met de grafelijke macht, maar willen de graaf eigenlijk van zijn rechten vervallen verklaren, en de burgers laten regeren, terwijl wij de Hoeken zijn natuurlijke bondgenoten zijn.
Cuser In het verkwanselen van heerlijke rechten, het verpanden van de tollen, het uitdelen van de rijkdom van de burgers aan de edelen en het versnipperen van het met zoveel moeite op de zee en op de vijand veroverde grondgebied, want wat is de graaf, zeg het maar: dienaar van de rijken alleen, of van het gehele volk?
Foyken God heeft ons veel gegeven en de armen talrijk gemaakt, wilt u zich daarin niet mengen!
Albrecht Genoeg! De zorg voor rijken en armen tegelijk is mij van Godswege toevertrouwd en het past jullie je te schikken in wat ik hier zeg.
Dirk Lieden die ons belasteren willen, zouden hier niet mogen spreken.
Albrecht Ik bepaal hier wie spreekt en wie zwijgt. En ik zeg: de Hoeken hebben elkaar weer gevonden en maken zich op de aloude partijtwist te doen herleven. Ik sta het niet toe! Als ik jullie niet tot vriendschap in het algemeen belang kan bewegen, dan zeg ik: wee degene die de vrede breekt, ik vind hem, ik grijp hem en ik zal me niet met hem verzoenen.
Cuser U zegt het, meneer.
Foyken De andere partij praat u slechts naar de mond, heer hertog, dat weet u ook wel.
Albrecht Wat weet ik ook nog allemaal?
Foyken Dat Willem Cuser een verrader is, en een leugenaar in zijn tanden, en het zal u eerlang duidelijk worden als u weer een spelletje skaak met hem werpt.
Dirk Hij laat u winnen, heer.
Foyken Eerst laat het het aankomen op een gewonnen stelling, en dan verkwanselt hij het spel.
Dirk Waarom ziet u dat niet in?
Foyken En niet alleen als u skaak werpt met die achterbakse hufter.
Dirk Hij plundert uw schatkist en slaapt in uw bed.
Albrecht In mijn bed? Dat ik dat niet heb gemerkt! Of heb ik die schurft soms van jou, Willem? En hoe weet jij dat, Dirk den Blote?
Dirk U weet heel goed wat ik bedoel.
Cuser Ik zag dat matje in vier zetten gewoon over het hoofd. Dat overkomt de beste.
Albrecht Welk bed bedoel jij, Dirk de Blote?
Dirk Het bed van de vrouwe Aleida, heer, waar hij haar influistert wat u in uw landen moet doen en laten.
Albrecht Dan fluistert hij haar verstandige dingen in, want de vrouwe Aleida luistert niet naar de wartaal en de onzin die anderen haar influisteren.
Dirk Welke anderen bedoelt u?
Albrecht Ik ken er tenminste één. Die ene die ook jullie van alles influistert, en als die gluiperd hier en nu in Den Haag was, legde ik hem stevig over de knie.
Foyken Dat kunt u beter met de vrouwen Aleida doen, meneer, zodat ze geen tijd heeft om u al die walgelijke nieuwtjes over te brieven waarvan men hier in Den Haag schijnt te leven.
Dirk Laat u zich regeren door een vrouw?
Albrecht Liever door een vrouw dan door jou.
Dirk Dat verlang ik niet.
Foyken Wij eisen dat u de vrouwe Aleida verwijdert van het hof en Willem Cuser in de boeien slaat wegens hoogverraad.
Cuser Dat is het niets dat jullie verlangen? Waarom eisen jullie de grafelijke waardigheid niet op, zo in het voorbijgaan? Misschien zit er nog ergens een aangetrouwde neef, of voor mijn part mijn zoontje dat jullie naar voren kunnen schuiven. Jullie ijlen je ondergang tegemoet, met jullie intriges tegen mijn persoon, en tegen de Kabeljauwen. Ga terug in de tijd, laat het land verrotten in eindeloze twisten, tot het de prooi wordt van de Bourgondiërs; dezelfde Bourgondiërs die eenmaal genadeloos met jullie zullen afrekenen.
Foyken Voordat het zover is, rekenen wij met jou af, Willem Cuser.
Cuser Laffe sluipmoordenaar, ik zie je van mijlenver aankomen, ik sta op je te wachten, ik popel van verlangen om je aan dit zwaard te rijgen, het zwaard dat dorst naar het bloed van de Hoeken.
Albrecht Zo kan-ie wel weer, beste Willem, en doe dat aardappelmesje van je maar weer gauw weg, straks bezeer je je nog, want ook jij valt mijn wraak ten beste als je zulke taal blijft uitslaan.
Jullie zijn verexcuseerd.
Willem, nog één woord met jou.
Foyken Wij eisen een bijeenkomst van de grafelijke raad, per onmiddellijk.
Albrecht Het zij zo, nodig jezelf maar uit.
Willem, waarom hou jij je grote bek niet dicht? Ik ben mans genoeg om die slampampers van repliek te dienen.
Cuser Ik ben hier even de enige Kabeljauw, ik vertegenwoordig het beste deel van Holland en Zeeland, ik moet spreken of ten onder gaan.
Albrecht Spreken en ten onder gaan zul je.
3e Acte, scène 2
Albrecht, Claes Heynenzoon
Albrecht Wat zegt Heraut Beieren van zulke honden?
Claes Hun belangen botsen. Dat moet u toch bekend voorkomen?
Albrecht Als ze Willem Cuser grijpen, en dat willen ze, wordt het evenwicht verstoord, en dat zal ik niet toestaan.
Claes Ik heb nog wat connecties in Gelre, zal ik hem daar onderbrengen?
Albrecht Goed denkwerk. Hij heeft zich daar nog niet stinkende gemaakt, hoewel dat met zijn gedrag niet lang zal duren.
Claes In Gelre zijn we wel erger gewend.
Albrecht Want de ergste dat ben jezelf.
Claes Te veel eer, meneer.
Albrecht Weet je wat het is? Ik herken mezelf in Willem Cuser. Hij pakt wat hem niet wordt gegeven. Hij kent de juiste mensen. De vrouwen lopen hem na. Wat betreft dat laatste punt kan ik wat van hem leren. Mij lopen ze na omdat ik de graaf van Holland ben, ze sidderen voor me vanwege mijn hoge geboorte, maar ze lopen hem na omdat hij Willem Cuser is.
Claes Dan mag hij zijn heer en meester weleens uitleggen hoe of dat hij dat doet.
Albrecht Ik heb hem aan de praat gekregen.
Claes Het zal uw genot verhogen, meneer.
Albrecht Daarop is mijn hoop gevestigd.
Claes De vrouwe Aleida zal er zeker van profiteren.
Albrecht Het ligt een tikkeltje anders, beste Claes. Zij luistert niet naar me als ik me zo beestachtig gedraag als ik dat gewoon ben te doen.
Claes Beestachtig? Hoe dat zo?
Albrecht Ik ben beschonken als ik haar slaapkamer openbreek, ik geef haar voor haar blote kont, ik ga er overheen en ik slaap als een roos waarbij ik steevast de lakens verheenenweer en bevuil.
Claes Definitie dekt de lading.
Albrecht Zodoende heeft ze minachting voor me. Ze steekt er liever zelf een bezemsteel in, snap je? Ik moet haar nu naar haar waarde behandelen, zodat ze zich in veiligheid brengt.
Claes Ze loeren ook op haar?
Albrecht Via haar op Willem Cuser.
Claes Ik zal Foyken en Dirk bezighouden, meneer, dan kunnen zij ertussenuit knijpen.
Albrecht Dan ga ik nu naar de vrouwe Aleida.
3e Acte, scène 3
Albrecht, Aleida van Poelgeest
Albrecht Aleida! Aleida! Aleida! Waar ben je, Aleida. Kom tevoorschijn. Aleida, waar zit je?
Aleida Hier ben ik al, heer.
Albrecht Liefste, je moet weg, je moet als de gesmeerde bliksem deze vervloekte stad verlaten, je bent je leven hier niet zeker.
Aleida U verlaten, heer, nu ik u eindelijk weer eens een keer in mijn armen houd.
Albrecht Doe je het niet voor jezelf, doe het dan voor mij. Als jou iets overkomt, wat ben ik dan nog?
Aleida Heer, ik ken u niet terug! Wat is er aan de hand dat u zo van aanzijn bent veranderd?
Albrecht Wat doe ik verkeerd?
Aleida Als graaf van Holland, als vriend van het volk, of als minnaar van uw eigen Aleida?
Albrecht Nou je het vraagt, dat is nogal wat. Als graaf kan ik mijn landen niet in vrede regeren, want overal zitten de kleine riddertjes tegen elkaar te stoken dat het riekt ten hemel. Hoe kan ik een vriend van het volk zijn als boeren, burgers en buitenlui de een de ander haat als de pest en uitzuigt en doodslaat? Als minnaar van mijn eigen lieve Aleida ben ik in alle opzichten tekort geschoten, want ik heb je mishandeld, met deze mijn rechterhand die mij thans aanstoot geeft.
Aleida Ach, geef mij dan deze hand, dat ik hem koestere aan mijn boezem.
Albrecht Ach, blankste boezem in heel Holland, ik ben het niet waard me eraan te koesteren.
Aleida Dat maak ik wel uit. Wat zijn jullie toch wispelturig en onrustig; het ene moment springen jullie erop als uitgehongerde wolven; het volgende moment komen jullie tot jezelf en moet jullie alles worden vergeven omwille van de Lieve Heer, die er eerst niet was maar nu opeens weer wel.
Albrecht Voor vergeving is het te laat. Het zwaard is uit de schede getogen, en nu dorst het ook naar jouw bloed, mijn liefste Aleida. Ik kan je niet meer beschermen, er zijn te veel Hoeken in Den Haag, het ontbreekt er nog aan dat mijn lieve zoon hier ergens rond sluipt.
Aleida U weet niet alles, lieve heer.
Albrecht Hij zit in het stenen huis te Quesnoy, waar hij zogenaamd regeert door geld over de balk te smijten en met een onstilbare honger heeft naar feestjes en toernooien, samen met zijn foute vriendjes, tuk als ze zijn op de beste baantjes hier in Den Haag.
Aleida Ik zei: 'U weet niet alles.'
Albrecht Nee, jij weet het zeker! Jij moet je samen met Willem Cuser in veiligheid brengen, hij wacht je op in de ridderzaal, dan ontkomen jullie door de kooltuinen en smeren hem naar Leiden.
Aleida Dat is slechte raad, heer, dit kunt u niet menen; Willem is het voornaamste doelwit van de Hoeksche edelen.
Albrecht Willem is een linke knaap; hij is al een paar keer aan de klauwen van de dood ontkomen.
Aleida Nu sluit zich het net wel heel sterk om hem heen. Laat hem separaat van mij naar Leiden gaan, dan kneip ik er tussenuit naar Delft. Leiden en Delft zijn bevestigde steden. We gooien in uw naam de poorten dicht en we wachten tot de storm overwaait.
Albrecht Heb ik dan alleen nog maar een vrouw om mij raad te geven?
Aleida Het is jammer, en het hoort zo niet, maar ik weet toevallig wat er gaande is en wat er gedaan moet worden.
Albrecht Ach, Aleida, wat weet jij?
Aleida Dat uw lieve zoon Willem van Oostervant zich in verbinding heeft gesteld met de Hoeksche riddertjes, en dat hij al enige tijd in Den Haag is. U hebt het niet van mij, maar … zeggen ze dan! U moet hem nu meteen uit zijn tent lokken, zodat hij zich niet achter de rug van die gladjakkers van een Foyken Foykens en een Dirk den Blote kan verschuilen, en dan houdt dat tuig zich ook wel effe koest.
Albrecht Ik zou niet weten waar mijn eigen zoon uithangt?
Jij houdt je voor wijzer dan je bent. Mijn bloedeigen zoon een beetje zwart maken waar zijn liefhebbende vader bij is, je moest je schamen.
Aleida Ik schaam me ook wel, maar niet daarom.
Albrecht Kom nou, Aleida, jij bent de schaamte al een paar zeemijlen voorbij.
Aleida Als u uw lieve zoon ziet, keert hij juist van mijn bed en u kruipt tussen de lakens waaruit hij zojuist opstond.
Albrecht Dat zeg je om je loze waarschuwingen te staven. Is dan niets je te min? Vader en zoon volgen elkaar in willekeurige volgorde op in jouw armen? Zo ken ik je niet. Ik heb waardering voor je inzet om mijnentwil, maar laat af van deze tale. Ik ben niet achterlijk.
Aleida Ik kan u het geloof niet schenken, alleen maar mijn hart – en mijn zorg om uw veiligheid.
Albrecht Het genoegen is wederzijds, lieve Aleida, ik heb alleen maar mijn hart en mijn zorgen om jouw veiligheid, en daarvan wil ik bij leven en welzijn genieten.
Aleida Ik kan slechts één ding doen, en dat is u bij me houden in mijn bed, daar bent u veilig.
Albrecht Maar jij en Willem Cuser niet, en daar gaat het nu eventjes om, domme meid.
Aleida Het zal u nog spijten mij een domme meid te hebben genoemd.
Albrecht Dat is maar een koosnaampje, en een profetes ben je niet naast aan haar dood, want je zult nog lang en gelukkig leven.
Aleida Een gelukwens is heel wat anders dan een profetie.
Albrecht Aleida, meid, het is heerlijk om een vrouw te kennen met wie men kan praten.
Aleida Ik herken u inderdaad niet, heer. Wat is er met u gebeurd?
Albrecht Ik heb mijn oor te luisteren gelegd – niet dat luisteren mijn sterkste punt is – maar toen het over jou ging heb ik mijn oortjes toch gespitst.
Aleida Het moet een wijs man zijn geweest die u heeft geraden.
Albrecht Een man inderdaad wiens welzijn mij zeer ter harte gaat.
Aleida Kom in mijn armen, lieve hertog, heerlijke graaf van Holland, uw Aleida is u geheel gewijd, doe met haar wat u wilt.
Albrecht Ik heb mijn gedachten daaraan verdrongen, en reik je mijn hand om mij te geleiden; doe mij de liefde voor, uit jouw hand wil ik haar aanvaarden, het grote geschenk dat een vrouw een man kan geven, onthoud het mij niet, ik smeek het je op mijn blote knieën.
Aleida Het past u niet, heer, om een nederig geboren vrouw te smeken als u haar kunt gebieden.
Albrecht Gebieden kan ik niet eens de Hoeken en Kabeljauwen. Sta mij toch toe, tenminste in de liefde mijn smeekbeden te zien verhoord.
Aleida Wat ik geef, hoeft u slechts te nemen.
Albrecht Dat zulke mooie woorden uit de schone mond van een vrouw mij ooit eens zo in vuur en vlam zouden zetten.
Aleida Het is wel wat anders dan de lust te wetten aan het geweld.
Albrecht Op mijn oude dag de liefde te vinden, gewoon bij mijn eigen thuis, het is toch bij God een wonder.
Aleida Komt u maar, ik ben hier altijd.
3e Acte, scène 4
Foyken Foykens, Dirk den Blote, Willem van Oostervant
Dirk De vrouwe Aleida leidt de graaf af.
Foyken Ze maken er deze keer geen vluggertje van.
Dirk Des te beter.
Foyken Verrek, daar is de Heraut Beieren!
Dirk Hij komt regelrecht op ons af.
Foyken Hij weet natuurlijk wat wij in ons schild voeren.
Dirk Ze zeggen dat hij een grote fantast is, maar het ontbreekt hem kennelijk niet aan inzicht.
Oostervant Zou hij weten dat ik hier ben, in Den Haag?
Dirk Zulke gasten weten altijd alles wat er hier omgaat.
Oostervant Hm. Ik weet het niet.
Foyken Wat als hij ons zoekt en u vindt?
Oostervant Dan zoekt hij jullie om jullie bezig te houden zodat Willem Cuser er tussenuit kan knijpen.
Foyken Zo'n sluwe vos.
Oostervant Dan rekent hij buiten de waard, want ik zal hem afleiden zodat jullie je gang kunnen gaan.
Dirk Meneer uw vader zal het doorzien, en dan bent u er geweest.
Oostervant Maak je om mij geen zorgen, vrienden, ik verzin er wel wat op.
Foyken Hij doet alsof hij alle tijd van de wereld heeft.
Oostervant Dat is zijn plan, als de anderen haast hebben, wint hij tijd.
Dirk U bent waardig om te regeren, meneer, we vertrouwen ons aan u toe.
Oostervant Dat is mooi.
Foyken uw intuïtie is vlijmscherp.
Oostervant Zoals jouw zwaard, Foyken Foykens, naar ik mag hopen.
Foyken We gaan iedere dag naar de scharensliep sedert we in Den Haag zijn.
Oostervant Zo is bekend geworden wat jullie komen doen, nou, doe het, dit is de Dag des Oordeels voor de vervloekte Kabeljauwen.
3e Acte, scène 5
Willem van Oostervant, Claes Heynenzoon
Claes Goede vriend, ik ken u aan uw kapmantel, maar ik ben benieuwd welk eerbiedwaardig hoofd eronder schuilgaat.
Oostervant Het is een eer door Heraut Beieren goede vriend te worden genoemd, want uw vriendschap zal mij te sta komen.
Claes Heer Willem! Heer Willem?
Oostervant En geen ander, waarde heraut.
Claes In Den Haag? En ik wist het niet.
Oostervant Dan moet je naar je eigen laten kijken, beste man, want u weet toch als geen ander dat er van alles op handen is, hier in Den Haag, en ik, Willem van Oostervant, zou daar niet bij zijn?
Claes Dat u erbij bent, maar incognito, doet vermoeden dat u de oorzaak bent van wat er op handen is.
Oostervant Ik volg slechts de ontwikkelingen op de voet, daarvoor ben ik geboren.
Claes U bent geboren om uw goede vader te gehoorzamen en te steunen in zijn politiek, niet om hem te bespioneren en te dwarsbomen.
Oostervant U bent aanmatigend, meneer, te veronderstellen dat ik niet alles doe in het belang van het land.
Claes Rondsluipen in de residentie en smoezen met de Hoeken is het land dienen?
Oostervant U vat de zaak veel te ernstig op, beste heraut; er is een vrouw in het spel en dat gaat nu eenmaal niet zonder geheimzinnigheid, anders is de lol er gauw vanaf.
Claes Ik weet niks van die zaken af. Als jullie van het grafelijk huis bakkeleien om een vrouw gaan jullie je gang maar. De Hoeken dringen u uw vriendschap op en u doet er verkeerd aan die te accepteren. Trek u terug uit Den Haag, nu meteen, dan heb ik u niet gezien.
Oostervant Mijn goede vader wordt belazerd door die vrouw, dat serpent, die lichtekooi, en het is aan mij, zijn trouwe zoon, die smaad te wreken.
Claes Op een arme, laag geboren vrouw?
Oostervant Op haar minnaars.
Claes Dan moest u maar beginnen met uzelf, Willem van Oostervant, want u loopt bij haar in en uit, maakt een hoop kabaal, dan is het even stil en daarvoor komt u, neem ik aan, maar niet om het Onze Vader te bidden
Oostervant Een heraut, nog wel de Heraut Beieren, leest mij de les over de eer van een man?
Claes Een paar kerels overhoop steken omdat ze met een arme vrouw naar bed zijn geweest is een erezaak?
Zwijg!
Ik zal u zeggen wat een erezaak is.
U bent een ridder zonder schild en banier, en u hebt geen recht welke zaak u maar kunt opvoeren tot erezaak te verheffen, zelfs niet de zaak van het slachtoffer van de lage lusten van een stel halve gare kerels.
Oostervant Dat laat ik me niet zeggen! Ik, een ridder zonder schild en banier? Hoe durft u!
Claes Het dode lichaam van de graag Willem IV, uw eigen oudoom, ligt ongewroken met schild en banier in de bodem van Vriesland.
Oostervant Dit is een slag onder de gordel, heraut. U weet ook wel dat de middelen mij ontbreken om die zaak recht te zetten.
Claes Verzoen u met uw vader, trek met hem op naar Vriesland, sla de boel kort en klein, keer weer met het geheiligde lichaam van Willem IV – en ik zal u schild en banier geven.
Oostervant Ik sta voor het hoofd geslagen.
Claes Ik zal u doen achtervolgen door alle herauten van de Christenheid, tot u de wraak hebt voltrokken.
Oostervant Ik onderwerp me aan uw oordeel, wijze heraut, en vanaf heden heb ik slechts één gedachte: ik zal mijn oudoom, de dappere Willem IV wreken, zo waarlijk helpe mij God almachtig.
Claes Zo mag ik het horen! Wat kan een man van uw hoge geboorte de eer van zo een vrouw schelen?
Oostervant Dat is juist, dat is waar.
Claes U voelt misschien voor haar, maar zolang u een eerloze bent, kan zij u onmogelijk liefhebben.
Oostervant U weet niet alles van de liefde.
Claes Gelukkig niet. De liefde is een plaag voor de eer van de ridderschap, want ze strijden allemaal om één en dezelfde vrouw alsof de wijven niet in grossen over straat lopen. Zelfs hier in Den Haag.
Oostervant Ik wil er meer van horen.
Claes Dat doet me nou plezier. Laten we het hebben over Willem IV, die ongewroken en onrustig in de Vriese aarde ligt begraven.
3e Acte, scène 6
Aleida van Poelgeest, Willem Cuser
Aleida Willem! Moet jij niet allang weg zijn uit deze ellendige stad?
Cuser Ik heb geen persmissie om zonder jou te vertrekken.
Aleida Van wie niet?
Cuser Van mijn eigen niet. Pak je geld, grijp je juwelen; we zullen ergens van moeten leven, en ik heb niks.
Aleida Weet de heer onze hertog hiervan?
Cuser Ik handel ook in zijn opdracht, lieve Aleida; hij heeft dit plan bedacht. We worden omringd door een bende messentrekkers, hij wil dat jij zo gauw mogelijk in veiligheid wordt gebracht.
Aleida Waarom weet ik van niks?
Cuser We hebben de Heraut Beieren erop afgestuurd om ze af te leiden, dat ze ons uit het oog verliezen.
Aleida Claes Heynenzoon! Die is te stom om voor de duvel te dansen.
Cuser Dit gedoogt geen uitstel, Aleida, we moeten nu onmiddellijk gaan, nu de avond is gevallen en het duister van de nacht onze aftocht dekt.
Aleida Jij bent veiliger als je alleen gaat. Mijn rokken ruisen als ik loop, ze zullen me horen en jou vinden, en wat dan?
Cuser Ik heb mijn zwaard geslepen en het dorst naar het bloed van Foyken Foykens en Dirk den Blote.
Aleida Nu ben je heel moedig, straks ontvalt dat aardappelmesje aan je bevende hand.
Aleida Jouw gezelschap zal mij moedig maken als een bergleeuw.
Aleida Als een redeloos dier, ach, Willem, dat ben je immers niet – een redeloos dier – en daarom heb ik je zo lief. Dit is geen goed plan, dit loopt geheid verkeerd af.
Cuser Moet ik je dan met de punt van dit eigenste aardappelmesje nog dwingen, terwijl ik het alleen maar van je vraag.
Aleida Het is dan wel een aardappelmesje, maar je kunt je er lelijk aan bezeren. Kom, lieveling, we verpraten onze tijd, kruip bij me in bed en morgen is er weer een dag.
Cuser Wat moet ik dan beginnen, alleen en zonder een rooie cent? Zonder jou om mij te troosten in mijn ballingschap?
Aleida je bent godsgruwelijk aan het overdrijven. Hier, ik geef je mijn beurs en de ringen van mijn vingers, als aandenken en om te verpatsen als je een keer echt honger krijgt. Voor je het weet ben je weer terug, in mijn armen, op een ereplaats ter rechterzijde van onze goede hertog.
Cuser En wat doe jij in de tussentijd, Aleida, met al die mannen?
Aleida Wat doen ze allemaal met mij, al die mannen?
Cuser Ik verdraag het niet langer, lieve Aleida, zelfs niet van onze goede hertog.
Aleida Over onze goede hertog gesproken … Ik herkende die man niet terug! Je weet dat hij me gewoonlijk eerst verrot slaat om aan zijn gerief te komen – waaraan ik overigens mijn rijkdom dank – maar hij was zachtmoedig, gevoelig voor mijn attentie, hij smeekte me … hij smeekte me om liefde. Nou vraag ik je, alsof liefde een zaak is die je kunt afsmeken – of verdienen. Zeg het maar, kun je liefde verdienen? Nou, ik weet het niet, maar ik zou bijna zeggen: heer Albrecht verdiende het, ik voelde voor hem.
Cuser Dan is mijn ellende niet te overzien. Ik die jouw liefde heb gekregen, kan het geschenk niet delen, zelfs niet met onze lieve heer, de graaf van Holland.
Aleida Dat hoeft ook niet, want dat kan helemaal niet.
Cuser Je voelt voor hem, opeens, nu hij met mooie praatjes komt aanzetten in plaats van met een dracht slagen op je blote reet! Moet ik dat verdragen?
Aleida Wie heeft hem die dure raad gegeven, Willem, dat hij zichzelf geweld heeft aangedaan en een vrouw te voet is gevallen?
Cuser Joost mag het weten! De hertog is sluw, hij is berekenend en hij bedoelt iets, iets anders dan wat het lijkt dat het is.
Aleida Willem, jij, jij natuurlijk, want je bent zijn enige vriend, jij hebt het hem geraden, zoals het een goed leenman schuldig is te doen als zijn heer om raad zit verlegen.
Cuser Ik kon toch niet weten dat hij er gevoelig voor was.
Aleida Naar het blijkt! Ach, Willem, ik ben je al even dankbaar als onze lieve hertog zelf. Niet alleen omdat ik mijn gat niet heb gebrand aan zijn eeltige jatten, maar omdat je alle vrouwen van deze wereld deze dienst hebt bewezen.
Cuser Ik ben ook maar een man, Aleida, ik wil je voor mezelf, ik wil alleen zijn in jouw hart.
Cuser Daar is het dan eenzaam; is dat wat minnaars willen?
Cuser Daar heb ik de hele wereld, geliefde, daar wil ik niets anders dan er blijven en het gehele universum van Gods liefde vullen met mijn geluk, en daarvoor wil ik dat hart bij me hebben, en de handen en voeten die eraan vastzitten, en de mond die tot me spreekt, en de ogen die mij zien zodat ik weet dat ik er ben.
Aleida Hier kan ik niet tegenop. Ik trek wel een chemise longue aan, dat ik niet loop te ruisen als de branding bij een zuidwester storm. We gaan, kom op, we gaan, waarheen God ons wil geleiden, want Zijn goedheid strekt zich uit zelfs tot geliefden zoals wij.
Cuser Vooral tot geliefden zoals wij.
Aleida Het was slechts een vrome bede, onze Lieve Heer maakt Zelf wel uit wie Hij helpt; laten we eerst onszelf maar helpen.
4e Acte scène 1
Aleida van Poelgeest, Willem Cuser, Foyken Foykens, Dirk den Blote
Aleida Rennen, Willem, door de kooltuinen, daar komt 's avonds nooit iemand en dan zijn we zo buiten stad. Een paar van mijn meiden wonen richting Rijswijk en vandaar zijn we zo in Delft.
Foyken Dat is een eind lopen, vrouwe Aleida.
Dirk Misschien kunnen een paar sterke schouders u stutten onderweg.
Foyken En langs de kant van de weg, samen met u in het hoge gras, een beetje stoeien.
Dirk Een beetje rollebollen.
Foyken Een nummertje maken.
Dirk We trekken lootjes, wie het eerst mag.
Foyken Het eerst moet! De vrouwe Aleida komt pas op stoom als ze twee of drie kerels heeft afgewerkt.
Cuser Hou je gore kop dicht, Foyken Foykens, Dirk de Blote, want het zal jullie bezuren deze edele vrouwe zo te beledigen.
Foyken Ik ben een boon als dat onze eigen Willem Cuser niet is.
Dirk Dat komt dan goed uit, Willem, want jou zochten we.
Foyken We dachten alleen niet dat je je achter een vrouw zou versteken.
Dirk Wapene! Tsa, uit, trek uit dat zwaard!
Aleida Zo kan-ie wel weer, stelletje stommelingen. Doe die zwaarden weg. Zien jullie dan niet de wraak en de weerwraak die hiervan komt als het uit de hand loopt. Ik heb niet gehoord wat jullie zeiden, en het kan me niet schelen dat het de ongelogen waarheid is. Ga weg uit Den Haag, en neem heer Willem van Oostervant mee voordat zijn goede vader erachter komt dat hij hier rondhangt.
Foyken Als jij denkt dat jij hier aan de touwtjes kunt trekken, stoere griet die je bent, dan denk je dat verkeerd.
Dirk Dit krijg je als vrouwen hun bed spreiden naast de troon. Jaloezie, verdeeldheid en moord en doodslag in de staat.
Aleida Ik sla ze niet dood, ik verwek ze.
Foyken En van wie is dat kind? Een hoerenjong zal niet opvolgen in Holland.
Dirk Noch een vrouw.
Aleida Steek me dan maar overhoop, lafbek, dat mijn bloed Den Haag in vuur en vlam zette, dat uit mijn bloed de wraakgodinnen hun vurige koppen opsteken om jullie je graf in te jagen.
Foyken Opzij, vrouwe Aleida, het zij verre van mij dat ik een vrouw enig letsel zou toebrengen.
Dirk Het gaat ons om die ellendeling van een Willem Cuser, laat ons hem op ons gemak overhoop steken, er zal u geen haar worden gekrenkt.
Aleida Kom je aan Willem, kom je aan mij.
Foyken Dit is zó onnodig!
Dirk Zo heeft geweld echt geen zin.
Cuser Opzij, Aleida, nog ben ik niet verloren zolang ik mijn zwaard kan optillen.
Aleida Ik sta het niet toe, omwille van mijn lieve heer de hertog, omwille van zijn zoon en om Gods wil – berg die zwaarden weg en ieder ga zijns weegs.
Foyken Dat zal niet gaan, vrouwe Aleida. U moest zich in gemoede uit de voeten maken, naar uw meiden ergens in Rijswijk, terwijl wij ridders dingen doen die voor uw ogen zijnde die van een dame ongeschikt zijn.
Aleida Voordat dat achterlijke steekspel begint, wil ik opheldering van één bepaalde zaak.
Foyken Wij staan te uwer beschikking.
Aleida Behalve dat de een een Hoek is, de ander een Kabeljauw, wat het ook moge betekenen, is de vraag: wat heeft Willem Cuser jullie ooit gedaan, dat jullie elkaar bij nacht en ontij naar het leven staan?
Dirk Ik ben blij dat u die vraag stelt, mevrouw. Het zit zo: Cuser, Willem, hier aanwezig, heeft de heer onze hertog en graaf misleid in voorgelogen, want hij heeft hem verteld dat de Hoeken het op zijn leven hebben gemunt. Het leven van Cuser, Willem, bedoel ik.
Aleida Dan is dan toch juist, of zien ik nou spoken die ik hoor praten?
Foyken Cuser, Willem, bedient zich uit de staatskas zonder welomschreven tegenprestatie.
Dirk Cuser, Willem, maakt het gezag belachelijk door elke partij skaak die hij werpt met de heer onze graaf en hertog zogenaamd te verliezen, waardoor voornoemde heer graaf en hertog een verkeerde voorstelling heeft ontwikkeld van zijn mentale vermogens.
Foyken Cuser, Willem, heeft intieme betrekkingen aangeknoopt met de vrouwe Aleida, hier aanwezig, om ten eerste de heer onze graaf en hertog hoorntjes op te zetten, getrouwde vrouwen zijn nu eenmaal zijn lust en zijn leven, en een tweede via het hart, als het ware over haar lichaam heen, invloed uit te oefenen op het beleid van de heer onze graaf en hertog in de verhouding tot ons, die Hoeken zijn en daarmee zijn natuurlijke bondgenoten.
Aleida Ik dien u deswege van repliek, en u zult mij gelijk moeten geven tenzij jullie Hoeken echt zo achterlijk zijn als jullie eruit zien.
Ten eerste: het is aan de landsheer te delen uit de staatskas zoals het hem goed dunkt, en als jullie niet op de hoogte zijn van enige tegenprestatie, wat dan nog?
Ten tweede: wat weten een stelletje onnozele boerenkinkels als jullie van skaak werpen? Niks! En, weten jullie niet dat de heer graaf niet tegen zijn verlies kan? Moet Cuser, Willem, hem treiteren en koeioneren door steeds van hem te winnen? Cuser, Willem, is zijn vriend, en vrienden doen wat voor elkaar, zoals een partijtje skaak werpen. Ze zijn trouwens Karpow en Kortsnoj niet, dus waar gaat het over?
Ten derde: aan wie ik mijn gunsten schenk, en waar ik dat doe, is niet geheel mijn eigen keuze – was het maar waar – dan stond ik hier niet te bakkeleien met een stelletje achterlijke hufters als jullie.
Ik sta hier voor het leven van Willem Cuser, met argumenten van rede, en met ontblote boezem.
Nou, gaan jullie de pleiterik maken, of moet ik mijn tong blauw lullen voordat jullie eindelijk een eind oprotten?
Cuser Je hebt gesproken als een advocaatje in een toga, maar dan met niks eronder, lieve Aleida, want deze zaak heeft geen substantie. Ik vecht het uit met dat tuig.
Foyken De vrouwe Aleida pleit je vrij, en jij versmaadt haar dienst? Je bent de moeite van het overhoop steken niet waard.
Dirk Vrouwe Aleida, begeeft u in mijn schut, doe het terwille van uw heer, als het niet is voor mij.
Aleida Dan rest mij slechts een levend schild te zijn voor mijn eigen lieve Willem.
Dirk Vrouwe Aleida, om Gods wil, wat bezielt u?
Foyken Schei uit, slappeling, ben je dan zo geil van haar?
Dirk Wie zou niet zijn beroerd door haar pleidooi?
Foyken Voor Willem Cuser.
Dirk Voor de duivel in eigen persoon, ware hij hier.
Foyken Hij is hier in de persoon van Willem Cuser.
Cuser Verdedig je Foyken Foykens, Dirk de Blote, met jullie vulgaire praatjes.
Foyken Daar ga je dan, Willem, ach, wat is menselijk vlees bij de scherpte des zwaards? Doorsteekt ze beide, o mijn gewet rapier. Hier, en nog eens: hier! Ach, deze stortregen van bloed zal mijn huid verkwikken en de wraak die blaakt op mijn gelaat bekoelen. Niets, dan de dood, de dood, dood!
Aleida Lieve Jezus, mijn hart is doorboord en mij schemert het voor de ogen. Foyken Foykens, je woorden treffen mij in mijn ziel, zoals je zwaard mijn hart; het is allebei dodelijk.
Foyken Ik laat je pooier niet lopen, smerige hoer die je bent, hier, voor je ogen steek ik hem nog eens, en nog eens, en nog eens …
Dirk Genoeg, Foyken, genoeg! Beheers je een beetje.
Foyken Dit is, beter dan het beste. Er is niets ter wereld dan de wraak op de vijand, oh, ik heb niet voor niets geleefd.
Dirk Dat leven kan aanzienlijk worden bekort als we niet nu meteen maken dat we wegkomen. Foyken! Sta daar niet te genieten van dode mensen, dat pas een christenmens niet.
Foyken Ik, een christenmens?
Foyken Foyken, we moeten wegwezen, daarginds komt de wacht al aanstormen.
Foyken Dan komen ze te laat, hahaha!
Dirk Maar op tijd om ons te pakken!
Foyken Ik rijg ze stuk voor stuk aan mijn zwaard.
Dirk De hertog is erbij. En Claes Heynenzoon. Schiet op, Foyken, we hebben ons werk gedaan.
Foyken Wie zijn we? Ik, Foyken Foykens, heb mijn zwaard gedoopt in het bloed van de Kabeljauw. Mij komt deze eer toe, jij mag er slechts van getuigen.
Dirk Als de geslagen vijand nog warm is, beginnen de overwinnaars onder elkaar te vechten.
Foyken Wil jij dan vechten met mij, jij laffe hond, Dirk den Blote, die bereid was om terwille van deze dooie hoer Willem Cuser ongemoeid te laten?
Dirk Als we hier levend vandaan komen is er nog tijd genoeg om elkaar overhoop te steken.
Foyken Zoals je wilt, maar in het uur van de wraak en de overwinning moeten wij niet te ver weg zijn.
Dirk Willem van Oostervant staat tussen ons en de hertog, maak je geen zorgen.
Foyken Waarom maken we de hertog niet gelijk van kant? Hij komt eraan, de gebiedende toon herken ik van een mijl afstand, en hij is oud en der dagen zat. We moeten het werk nu afmaken, Dirk, wapene! We nemen Den Haag over.
Dirk Hij komt met zijn heraut en zijn lijfwacht die altijd tuchtig is.
Foyken Het is jammer, maar het begin is er.
Dirk Toch is het zonde van die mooie meid. Kijk haar daar nou eens liggen met haar armen om Willems hoofd …
4e Acte scène 2
Albrecht, Claes Heynenzoon
Albrecht Waar zit jou nou, Claes, met wie sta jij daar van gedachten te wisselen?
Claes Met meneer uw zoon, meneer.
Albrecht Maak het de kat wijs, die zit te feesten in Quesnoy, die haat Den Haag nog erger dan ik.
Claes Neem me niet kwalijk, maar ik ben niet blind. Waar is-ie nou gebleven? Daarnet stond hij hier nog.
Albrecht Jij moest Foyken Foykens en Dirk den Blote aan de praat houden, stomme idioot, en ondertussen sta je met een wildvreemde te ouwehoeren.
Claes Dit is geen zuivere koffie. Ze schreeuwen moord en brand! Er is een vrouw bij!
Albrecht Aleida! Ik heb haar stem gehoord. Wapene! Mannen, wapene, naar de kooltuinen.
Claes Dáár komt het gerucht vandaan.
Albrecht We komen te laat, ze rennen weg, maar wie liggen er daar op een hoop?
Claes Het is vrouwe Aleida, meneer en de knaap Willem Cuser.
Albrecht Wat, wat, wat! Opzij, hoe kan dat? Wat is hier gebeurd?
Claes Ze zijn dood, meneer, doorstoken de een achter de ander; vrouwe Aleida is voorop gegaan.
Albrecht Maar dat is haar toch zeker niet. Het is een jongeling, kijk maar, hem heb een broek aan.
Claes Ze zal een broek hebben aangetrokken om harder te kunnen lopen en zich niet te verraden door het ruisen van haar rokken.
Albrecht Harder lopen? Weglopen? Ruisende rokken? Ze moest in huis blijven. Welke achterlijke gek heeft haar dan middenin de nacht de straat opgejaagd?
Claes Willem Cuser, wie anders? Waarom moest ik anders Foyken Foykens en Dirk de Blote aan de praat houden?
Albrecht Terwijl jij aan de praat werd gehouden hebben die twee hun slag geslagen.
Claes Het was meneer uw zoon, die hier dus achter zit, meneer.
Albrecht Zo veeg jij je straatje niet schoon, Claes Heynenzoon, jij hebt dit onschuldige bloed aan je handen.
Claes U hebt mij zelf gestuurd, meneer!
Albrecht Ach, Aleida, ze is nog warm. Hoe is dit zo in het honderd gelopen? Ze zei het! Zij zei dat Willem van Oostervant in stad is, en ik wilde het niet geloven. Ik wil het nog niet geloven.
Claes Iedereen heeft zich ingespannen om haar te sparen, en juist daardoor kon dit gebeuren.
Albrecht Gesproken als Heraut Beieren, maar ik hoor je woorden als mens, en ik ben kapot, kapot weet je wel. Aleida, laat ik je nog één keer in mijn armen nemen, lieve schat, lieve en verstandige meid, ach, wat ben je opeens dood, zomaar opeens dood, die gedoemd was om ons allemaal te overleven en kerngezond stokoud te worden. De troost van mijn oude dag. Net nou ik het goed met je had gemaakt, net nou ik mijn slechte gewoontes om uwentwille had afgezworen en een gelukkig minnelieven in ons bereik lag. Claes, jongen, wat ben ik er moe van geworden, van de haat van de Hoeken en de Kabeljauwen, en wat voel ik me oud opeens. Een jonge vrouw, een jonge vent, dood, en wij grijze knarren rapen ze van straat om ze te begraven.
Claes God hebben haar ziel, meneer.
Albrecht Amen. Nee, nee, ik draag haar zelf naar huis en ik zal haar geheiligde lichaam schoonwassen van het bloed dat zij om mij heeft gegeven. Ik heb me niet in je verdiept, ik heb niet naar je geluisterd, ik heb je tranen niet gedroogd, en me ervan af gemaakt met dure ringen en mooie jurken – en je bent gevallen zonder één ring aan je vingers en in een broek die je twee maten te groot is. Ik was op de goede weg, mij gewezen door die beste Willem Cuser hier, maar we zullen dat werk niet meer afmaken. Wat is de dood, zeg het me, Claes Heynenzoon; het is toch jouw beroep om ze bij bossen te zien vallen.
Claes De dood is wat schreeuwt om wraak, meneer.
Albrecht Zou zij dat willen?
Claes Zoals een rechtschapen christenmens.
Albrecht Komt uit haar bloed, zelfs uit haar bloed, geen verzoening?
Claes U moet opstaan als graaf, meneer, u kunt niet altijd maar mens zijn. De moordenaars zijn niet ver, we kunnen ze nog grijpen.
Albrecht Mijn zoon, zeg je, meneer mijn zoon, je stond zojuist nog met hem te praten. Waarover praatten jullie?
Claes Over het dode lichaam van graaf Willem IV dat met schild en banier ongewroken in Vriese grond ligt.
Albrecht Daar zeg je wat. Dat is een klusje voor mijn Willem.
Claes Maar u kunt zich niet zomaar met hem verzoenen.
Albrecht Dat zal ook niet gebeuren. Ik ga de Hoeken aanpakken zodat er stock noch staack noch muur staande blijve … Foykens, den Blote, Wassenaar, Montfoort, Asperen, Heemstede; de Hoeken. Ik ga ze pakken.
Claes U bezwijkt nog onder de last, meneer, laat mij de vrouwe Aleida wegdragen van dit slagveld.
Albrecht En ik, ik noemde haar een domme meid, nog geen dag geleden, en ze zei: 'Het zal u nog spijten mij een domme meid te hebben genoemd.' Wat is spijt een akelig gevoel, Claes, te weten dat je een man bent die voor zijn naaste omgeving een gevaar is.
Claes Zij is zich te buiten gegaan, ze heeft zich als man gekleed en is op het veld van eer gevallen; het is een eer haar lichaam te mogen dragen.
Albrecht Ik zal je nog wel een keer vertellen wat zij van jou vond, Claes Heynenzoon.
Claes Zij denkt nu niet meer en zit op schoot bij onze Lieve Heer.
Albrecht Onze Lieve Heer is te benijden, maar het doet er niet toe, ik hoor evengoed haar lieve stam en ze praat in alle eeuwigheid tegen me.
5e Acte scène 1
Foyken Foykens, Dirk de Blote, Willem van Oostervant
Oostervant Ik zei: spaart de vrouwe Aleida! Moet ik soms een verzegelde oorkonde afgeven voordat jullie iets begrijpen?
Foyken Gaat een hoer meer of minder u aan het hart?
Oostervant Je moet doen wat ik zeg, idioot!
Dirk Hij kon er niks aan doen, meneer, de vrouwe Aleida sprong voor Willem Cuser in de bres, hij reeg ze aan elkaar met een stoute stoot van zijn zwaard.
Oostervant Zelfs in haar sneven is zij groot. Aleida, ik wil haar dode lichaam eer bewijzen voor de moed die erin schuilde, als een donderbui op een zomeravond; deze leeuwin, deze vrouwe …
Dirk Laat u dat over aan uw vader, hij zal de honneurs waarnemen.
Foyken Zolang de hertog niet weet dat u in Den Haag bent, gaat u vrijuit.
Oostervant Ik stond te kletsen van Claes Heynenzoon, die heeft mijn vader inmiddels wel verteld waar ik ben.
Dirk Dan moeten we allemaal maken dat we wegkomen. Willem Cuser was één Kabeljauw, waarvan er ook volgens de hertog al veel te veel zijn, maar de vrouwe Aleida gaat een bloedige weerwraak met zich meeslepen in haar graf.
Oostervant Ik begeef mij naar mijn hoge huis te Altena, en zal daar de storm afwachten.
Foyken Het zal zich ten goede keren voor onze partij; wij hebben de teerling geworpen.
5e Acte scène 2
Foyken Foykens, Dirk den Blote
Dirk Hoe bedoel je, het zal zich ten goede keren?
Foyken Alle Hoeken zullen uit hun schuilhoeken tevoorschijn komen en hun handen wassen in het bloed van Willem Cuser.
Dirk Heer Willem gaat er al spoorslags vandoor, onze aanvoerder, en wat zijn wij?
Foyken Wij? Je bedoelt: ik, wie ben ik? Ik ben de held die dit grote werk heeft aangevangen, allen zullen mij volgen.
Dirk Reken dan niet op mij, jij, jij eerloze moordenaar van een weerloze vrouw.
Foyken Jij laat je over haar graf heen nog door je gevoelens voor haar leiden.
Dirk Gevoelens die in heel Den Haag alleen jij niet met mij deelt.
Foyken Kun je nagaan wat een oord Den Haag is.
Dirk Ik had haar kunnen redden, maar ik stond erbij en ik keek ernaar.
Foyken Jij keek naar haar ogen, naar haar boezem en naar haar benen in die strakke broek, dat is echt liefde waaraan een vrouw als zij behoefte had.
Dirk Dus jij hebt het ook gezien, wat voor een exemplaar die vrouw was.
Foyken Ik zeg je: de vrouwe Aleida is beter af nu dat ze zo dood is als een pier. Aanranding, misbruik, verkrachting – die spreekt uit de geile blikken die alle mannen haar toewierpen – een slachtoffer van de hebzucht van de hertog, van de afgunst van Willem van Oostervant en van de jaloezie van Willem Cuser.
Dirk Jij vermoordt haar omdat je voor haar voelt?
Foyken Ik stak haar dood en dus ken ik haar hart. Het was zuiver en rein, want zij stortte dagelijks haar gebeden voor de Heilige Maagd.
Dirk Het is kennis die je aan de galg zal brengen, Foyken Foykens.
Foyken Dan is het genoegen dat mij rest, dezelfde galg te laten kreunen onder het gewicht van mijn kont waaraan ook jij je leven zult laten. Amen.
Dirk Dan zie ik je daar wel, Foyken, je vindt het vast niet erg als ik voorlopig een heel andere kant op ga.
Foyken Ga met God, of met de duivel, als je maar opdondert.
5e Acte scène 3
Albrecht, Claes Heynenzoon
Claes Den Haag begint eruit te zien als het brokkelige gebit van een oude heer.
Albrecht Misschien heb ik het wat overdreven, maar ik wist ook niet hoeveel Hoeken hier huizen hadden.
Claes Het ware beter de bewoners alleen te verjagen en de huizen te vorderen in plaats van plat te branden.
Albrecht Zolang de schuldigen niet worden uitgeleverd, smeult de opstand, en ik trap dat vuurtje uit.
Claes Het zijn nog hooguit een paar sintels in de as.
Albrecht Waaraan ik mijn koude voeten warm, want het is koud deze winter in Den Haag, zonder liefde.
Claes U zult haar vergeten, meneer.
Albrecht Vergeten? Misschien als ze had geleefd, met een paar centen die ik haar had toegestopt, als een oudere dame in het hoge huis te Teylingen, die nog goed bij stem was en veel zong. Maar nu ik haar heb opgeraapt in het koolveldje, badend in haar bloed, leeft ze in mijn hart zolang dat hart klopt.
Claes Het was een laffe en een domme moord, en eerloos, dat is nog het ergste.
Albrecht Jij zegt het: laf, maar vooral dom, want het evenwicht tussen de Hoeken en de Kabeljauwen is verstoord door al dat woesten en bannen dat de eer van mij eist, en daaraan moet spoedig een eind komen, anders ben ik niet meer dan een voorman van de Kabeljauwen, en geen partij meer voor mezelf.
Claes Uw eer gebiedt u op te trekken naar de voorman van de Hoeken zelf.
Albrecht Mijn zoon. Ik neem aan dat je mijn zoon bedoelt.
Claes Hij heeft zich verschanst in het hoge huis te
Altena.
Albrecht Het is zo dom, wat hij doet, zich te verbinden met de Hoeken, of de Kabeljauwen – wat bezielt hem?
Claes Hij is opvolger in Holland, Zeeland en Henegouwen, en u, met alle respect, leeft lang, zo het God behaagt.
Claes Hij is wel oud geworden, maar niet wijs in afwachting van mijn verscheiden.
Claes De Hoeken hebben hem ingepalmd.
Albrecht Hij was in Den Haag om de moordenaars aan te sporen.
Claes Hij heeft naar verluidt zijn handen van hen afgetrokken.
Albrecht Dat is verstandig. Laten we hem gaan halen uit het hoge huis te Altena.
Claes En wat dan?
Albrecht Dan schop ik hem als de wiedeweerga naar Henegouwen, laat hem daar de beest uithangen, ze zijn er net zo stom als hem.
Claes Het is de bakermat van de ridderschap, meneer.
Albrecht Dat bedoel ik.
5e Acte scène 4
Albrecht, Claes Heynenzoon, Willem van Oostervant
Claes Heer Willem, het past u niet uw goede vader de hertog en graaf te ontvangen vanaf een hoog huis boven een ijzerbeslagen poort.
Oostervant Heraut Beieren, het past u niet voor mijn vader te spreken zolang hij zijn oude, eerbiedwaardige, maar toch vooral oude en wrakke ledematen in gepantserd staal heeft geslagen en voor mijn poort tot stormen gereed staat.
Claes Zijn eer is meer dan zijn leven, heer Willem, kunt u dat van uzelf zeggen, zolang u moordenaars herbergt en het voor hun zaak opneemt?
Oostervant Het is geenszins bewezen dat de verrader Willem Cuser en de vrouwe Aleida, zijn vriendin, door mijn partijgenoten zijn omgebracht, en de verdenking alleen valt mij zwaar te verdragen.
Albrecht Kom van dat dak af, Willem! Je bent er zelf bij geweest toen je gehuld in een tijdzware, zwarte kapmantel bij nacht en ontij in Den Haag rondhing. Open die poort, of ik zal hem rammen met bei mijn schouders.
Oostervant Doe het niet, lieve vader, het wordt uw gewisse dood.
Claes Tegelijk met uw vader wordt dan uw riddereer ten grave gedragen. Een dubbele moordenaar bent u dan, alsmede de moordenaar van uw eigen vader.
Albrecht Je hebt geen poot om op te staan, Willem.
Oostervant Laat de wapenen oordelen in ons geschil.
Albrecht Zeg, Claes, hoe lang belegeren we hem al; ik ben effe de tel kwijt.
Claes Een week of drie, en dit is het zoveelste parlei.
Albrecht Willem, je hebt je voor je eer drie weken teweer gesteld, waarmee je hebt bewezen dat je een heel flinke vent bent. Hoe lang is genoeg, dat het volstaat, als je me volgen kunt.
Oostervant Ik draag rouw, beste vader, tweewerf rouw, om de vrouwe Aleida en om de woede die u mij toedraagt.
Albrecht Dat raakt me niet luttel, waarde zoon, maar er is ook Willem Cuser vermoord; wat zeg je van hem?
Oostervant Een staatsgevaarlijk sujet, dat zijn gerechte loon heeft ontvangen.
Albrecht Ik eis genoegdoening.
Oostervant Wat wilt u dat ik doe?
Albrecht Je opent de ijzerbeslagen poort, en je komt naar buiten, waar ik je als mijn edele zoon en opvolger een fikse draai om je oren zal geven.
Oostervant Wat zegt de Heraut Beieren?
Claes Hij zegt: zo verzoent een edelman zich met zijn recalcitrante zoon.
Albrecht Het woesten zal een eind nemen, en we zullen er nog eens over parten.
Claes Amen.
5e Acte scène 5
Albrecht, Willem van Oostervant, Claes Heynenzoon
Oostervant Zo, dat was nog eens wat anders dan een cola met een tic.
Albrecht We moeten het brave volk tonen dat we geen bangerikken zijn, beste jongen.
Oostervant Ik, een bangerik?
Albrecht Je reputatie van sluipmoordenaar kleurt zwart op je conduitestaat, en we hebben nu een begin gemaakt om die smet uit te wissen, want het wordt tijd de Vriezen mores te leren en graaf Willem IV te wreken.
Oostervant Ik kijk er al een tijdje naar uit.
Albrecht Je bent Willem Cuser kwijt en je kunt je riddereer terugwinnen. Ik ga met je mee, want ik heb behoefte aan lichaamsbeweging.
Oostervant Ach, papa, wat doet u ook de hele tijd in dat smerige Den Haag?
Albrecht Geld, jongen, er is geld te verdienen met haring en graan, en ik moet opletten dat ik niet door jan en alleman word bestolen.
Oostervant Zoals door Willem Cuser.
Albrecht Ik wil geen kwaad woord van hem horen, hoewel ik op mijn beurt geen goed woord van hem kan zeggen.
Oostervant Ik word om zijn dood achtervolgd door mijn eigen vader, en dat neem ik hem kwalijk. Maar onlangs zat ik nog aan de dis met de koning van Frankrijk, u weet wel, die denkt dat-ie van glas is, die zwakzinnige – en komt daar een heraut binnen die een mes in het tafellaken zet en zegt dat ik een eerloze ben zolang mijn oudoom Willem IV nog niet is gewroken.
Albrecht Die blaam treft ook mij en wij gaan die in goede harmonie en boude samenwerking uit ons blazoen vegen.
Oostervant Ik had Aleida willen hebben, papa, om Holland een zoon te geven.
Albrecht Ik ben zowat rond met de Bourgondiër. Je zuster trouwt met dat lelijke mormel van een Jan zonder Vrees, en jij trouwt met zijn zuster.
Oostervant Ik kan dat wijf niet uitstaan.
Albrecht In het donker zijn alle katjes grijs. Je ploegt moeder aarde en je stelt je elders schadeloos voor de pijn aan je ballen.
Oostervant Aleida voorspelde dat ik alleen dochters zou verwekken bij mijn eigen vrouw.
Albrecht Zover is het nog niet, ga nou eerst maar eens je best doen. Ik neem aan dat Aleida je heeft geleerd hoe het moet?
Oostervant Nou ja, dat heb ze wel, ja.
Albrecht Dan heb je over haar rug heen les gekregen van je eigen vader.
Oostervant Ik mis haar.
Albrecht Wat dacht je, zo eentje krijgen we er niet meer. Nooit meer.
5e Acte scène 6
Albrecht, Aleida van Poelgeest
Albrecht Aleida, Aleida, Aleida, waar ben je, Aleida?
Aleida Hier ben ik al, heer.
Albrecht Ooh, je laat me schrikken, Aleida!
Aleida Dat was weleer mijn voorrecht, heer …
Albrecht Zo voelde dat voor jou?
Aleida Ik kan niet voelen, heer, wat u voelt.
Albrecht Waar jij nu bent, kan ik je niets meer laten voelen.
Aleida Ik geef er het paradijs voor uw hand nog eens te voelen, heer, ook al vloeien mijn tranen, maar uw liefde voel ik nu te zeer, en ik rouw erom, zo dood als ik ben – ik zou de ene voet die ik nu in het paradijs heb terug trekken om me u te zijn, lieve heer.
Albrecht Als de engelen het toelaten.
Aleida Ik verkeer de hele dag met de engelen, ze troosten me met hun gezang en ik zing al met ze mee.
Albrecht Ach, doe dat, lieve kleine Aleida, en vergeet deze wereld; het is nog maar even en dan ben ik de rest van de eeuwigheid bij je.
Aleida De engelen zullen u eren, heer, ze zijn heel aardig, en ze willen tenminste niks van me.
Albrecht Ik ben politicus, Aleida, is er voor mijn soort dan vergeving?
Aleida Ik bid de Heilige Maagd om uw behoud, heer.
Albrecht Dat is lief, zeg haar dat ik er al een tijdje klaar voor ben.
Aleida Dat gaat wel weer over. Er staat u op aarde nog vee geluk te wachten. Alles is gezien, voor alles is gezorgd en slaap nu, heer hertog, graaf van Holland, want u moet morgen vroeg op om de Vriezen te leren wie er de baas is.